Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/533

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

voorgewende drift, met gulle gewilligheid of met schoorvoetenden onwil, rondom den aangewezenen gunsteling.

»Het is schade, dat Wouter de Maler nu niet te hoof is! Hoe dit een overschoon tafereel voor zijne malerij kon zijn!” mompelde de zwarte Henrijck tusschen zijne witte tanden door. »Mijn Heere Hertog in eenen Stichtschen zwerveling zijnen zoon herkennende, naar de wijze der legende van den verloren zoon, waarvan de priesters sermoenen maken.”

»Spreek niet roekeloos van de Schrifture, nieuwgedoopte!” voegde hem de jonge Karel ernstig toe, terwijl hij langs hem voorbijging, om ook Paul zijnen groet te brengen. Langzaam was hij genaderd, en nu, de hand uitstrekkende, alsof hij die Paul wilde toereiken, hief hij het oog op tot zijnen vader en vroeg toen met iets onrustigs in de stem: »Mijn Heer en Hertog! is deze jonkman mede een zoon mijner moeder?”

Iets vreeselijks trilde er bij die vraag in Egmond’s trekken; iets nog vreeselijkers bliksemde er tegelijk uit zijn oog.

»Vervloeking over u voor de herinnering!” sprak hij met donderende stem; »zijne moeder…” en hij duwde Paul ruw van zich af. »Gods toorn en Egmond’s straffe op wie mij aan deze gedenken doet! Vreeze mij, wie verder dat waagt!”

Zwijgend, maar met onbeschrijfbaar smartelijke uitdrukking op het zacht en lijdend gelaat was Paul inmiddels ter zijde, gewankeld. Bertmann was snel te zijner bijstand nevens hem, en met eenen duisteren blik op den Hertog leidde hij hem verder af.

»O! ik wist het, zij was eene laaggeborene,” riep Jonker Karel zegepralend. — »En ik ben de zoon eener edelvrouw!”

»Triomfeer niet te vroeg: Paul’s moeder was vorstin!” antwoordde Hertog Karel, dien de toorn over des jongelings vermetelheid heenzette over het smartgevoel der heropende wonde. »Aanhoor tot spijt van uwe verdoemelijke wangunst! ondanks de zware schuld dier vrouwe is haar kind het voorwerp geweest mijner zorge en eerste vaderliefde, en schoon hij lang omdoolde buiten mijn oog, is hij mij welkom en veel gewenscht, nu de goede Heiligen hem tot mij voeren. Ook zal hij van nu aan gerekend worden als mijn wettige eerstgeborene en zal