Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/539

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

heid het vermocht. En Hij heeft mij alles vergoed, wat ik naar anderer oordeel moest verzaken; zelfs nu vergoedt Hij mij het niet wederzien van eenen gezegenden en veelgeliefden vriend, naar wien mijne ziel gesmacht had, met sterk, zeker te aardsch verlangen, door het wederzien van eenen vader, die mij veel liefde heeft betoond in eenen korten stond, en nu gunt Hij mij de aarde te verlaten, waaraan ik niet gehecht ben, om mij op te nemen in Zijne heerlijkheid, om mij de kroon te geven, die mijn lieve Heiland mij heeft verworven. Heere! wat tel ik Uwe weldaden,” ging hij daarop biddend voort, »zijn ze niet ontelbaar en ongehouden?”

»Maar gij nu, machtige Heer; die mijn aardsche vader zijt, aanzie mijne ruste en heb ruste. Zoo gaarne wilde ik vredig van u scheiden; zoo gaarne weten, dat ik geenerlei grimmigheid noch smarte achter mij laat. Ik heb altijd naar liefde getracht met allen,” zijn brekend oog zag smeekend naar den Hertog op. Deze gebood met een zwijgenden wenk zijne lieden van hem te gaan. In haast gehoorzaamden allen. Maarten van Rossum ging, zonder een ruw woord; de zwarte dwerg waagde er geen spottend; van Vijgh vergat over zijne grieve te denken. Slechts Jonker Karel, die van het begin van dit tooneel af langzaam den stervende was genaderd, bleef, in vrome aandacht verdiept; nevens de draagbaar staan. Ottelijne meende zich gerechtigd tot blijven, en tegen hunnen wil zagen Enriquez en Silvio, zijn makker, Aernoud’s page, die zich van Ottelijne niet had willen scheiden, zich door de trawanten weggeleid.

Nu als alleen, onder de zijnen, scheen de omzichtige Hertog, in den strijd tusschen godsdienstig veroordeel en vaderliefde, met minder schroom, aan de zijde der natuur over te hellen, ten minste hij wees Ottelijne op eenigen afstand eene plaats en koos de zijne bij zijn zoon.

»Het bekeeren is zwaarlijk te doen en vordert met dwang noch met smeeken, onder wie van uwe sekte zijn,” sprak hij meer zacht, »daarom pers ik u niet meer in deze uiterste ure; moge God zich erbarmen over uwe ziel!”

»Ik heb mij vertrouwd aan Zijne erbarming! maar gij, mijn