Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/544

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

ven, en dan nog wel drie jaren vroeger dan ik het stelde; zijn tocht naar Vreeland is geheel fictie, gelijk geheel zijne betrekking tot Paul; hem Utrecht te laten binnendringen, daar hij zich in Holland waagde, was, dunkt mij, niet eene te groote vrijheid. Niet minder op eigen gezag, heb ik de Volder naar Utrecht overgebracht, na zijne ontkoming uit den Delftschen kerker; ook zijn er, die hem daaruit ontslagen noemen en niet ontvlucht. Er heeft eene Maria bestaan, natuurlijke dochter van Hertog Philips den Goeden, van wie men niets weet, dan dat zij Non werd. Deze meende ik naar willekeur te kunnen gebruiken. Wellicht zal men vinden, dat ik mij hier of daar vergreep aan Jan van Woerden. Alleen over zijn martelaarschap waren de berichten der Geschiedenis helder en stemden overeen. Den naam zijner vrouw heb ik nergens kunnen opsporen, hoewel menig geldig getuigenis hem er eene geeft, maar zijn huwelijk is zeker niet gevierd geworden op een slot, dat alleen door mij werd opgebouwd; doch… ik kies het gevaar van andere ontdekkingen door den lezer, vóór dat van hem te vervelen, en verantwoord mij alleen nog over het zeer vroege tijdpunt, dat ik mij koos; het tijdpunt, waarop men niet zeggen kon, zooals later in den tijd der Paauws en Realen: »in deze straat, in dat huis der stad Amsterdam vergaderden de Evangelischen,” waarin Arentsz nog niet had gepredikt buiten Hoorn, en geen leeraar nog het woord van vrede verkondigde, met eene wacht van gewapende ijveraars om zich. Juist dat onzekere, die gaping, dat onbepaalde trok mij meer aan, dan het voet voor voet navolgen der geboekstaafde Geschiedenis, en het woord van den bekendsten onzer onbekende Schrijvers was als uit mijn hart gegrepen, toen hij zeide: »dat het den Roman-dichter juist het meest helder is in den diepsten nacht.” De proeve, om over de taal der personen bij de gesprekken eene tint van oudheid te werpen, die ze een weinig onderscheidt van onzen hedendaagschen conversatietoon, zonder ze uitsluitend de taal van hunnen tijd te laten spreken, is… eene proeve, die niet herhaald zal worden zoo zij mishaagt. — Nog heb ik een woord aan mijne Katholieke landgenooten; aan mijne vrienden onder hen. Dat ik een Werk als dit ondernemen durfde, is wel het sterkste bewijs voor hunne