Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/61

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

maar uit eigen vrije overtuiging was het, dat zij die zouden aannemen; en daarbij begrepen zij onzeker, dat er nog een andere adel was, dan die, waarop zij trotsten, en dat deze man daarvan niet was misdeeld, en dat in het eind niemand hunner het recht had Jonkvrouw Ottelijne te beletten hare neiging te volgen, noch Meester Aernoud, om het geluk aan te nemen, dat men voor hem had bestemd. En werkelijk ook gingen zij allen op hem toe en reikten hem de hand, met die rondborstige gulheid, die bij eene verzoening geene nagedachte kent, en met dat verzaken van toorn, dat zoo goed staat bij de macht en de sterkte; en de groote zilveren beker, die rondging, werd door alle mannen tot den bodem toe geledigd. De meeste vrouwen hadden alleen dit oogenblik afgewacht, om zich tegen Ottelijne te uiten; de gelukwenschingen stroomden, voorspellingen van heil en vreugde klonken luide, handdrukken en kussen werden gewisseld, malvezei en kruiderwijn schuimden in. de bekers, die werden opgeheven onder luide betuigingen van vriendschap en goed heil. De lust tot gastmaalvreugde kwam weder boven: men deed eere aan den rijken disch; de vroeger verstrooide en niemand belang gevende gesprekken werden nu in gezelligen, vertrouwelijken vriendenkout herschapen. Vader Boudewijn had thans gezegepraald: men was waarlijk blijde met den blijde!

Men begon zijdelingsche vragen aan den Vicaris te richten over den Kamper toltwist; men ondervroeg den Hopman naar den staat der nieuwgeworven krijgsbenden. Men plaagde de Gooilieden met den schertsenden bijnaam van Oosthollanders; men sprak over de Gelderschen, en gaf zijne ergernis lucht over Karel van Egmond en diens lastige nabuurschap; men sprak over den Keizer en over de landvoogdes; over de nieuwe plakkaten en over de nieuwe beden; over den Utrechtschen Kardinaal Adriaan Florisz, die eerst den jongen Graaf had opgevoed, en die nu, in plaats van éénen minderjarigen kweekeling, alle meerderjarige Spanjaarden onder zijn bestuur had: dit laatste onderwerp werd behandeld tot groot genoegen van den kleinen, zwakken, bleeken man, die zijn flageoletstemmetje reeds eenmaal heeft laten hooren, en die misschien reeds voor den honderdsten