Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/67

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Wees gerust, Jonkvrouwe van mijn hart! en peins niet op nood en angsten, als ik bij u ben. Deze arm zal u steunen en veiligen. Zoodra de eerste Geldersche banier ontrold wordt op Utrechtschen grond, leger ik mij met mijne manschap in uwe poorte, en ik zal uw huis en hof verdedigen, onder de hulp van Onze Lieve Vrouwen van mijnen Patroon, en ter eere Gods en van den Keizer!”

»Met te meer recht, mijn Vriend! daar het uw eigendom zal zijn, dien gij beschermt, zoo niet is, dan toch wordt!”

»Ditmaal toch zal het zoover niet komen,” hervatte Aernoud, den loop zijner eigen gedachten volgende, zonder op hare woorden te letten. De Keizer heeft eenen Heer uit zijn geslacht niet met zooveel moeite en ten spijt van zoovelen op den Bisschopszetel geplaatst, om hem daarna prijs te geven aan den trouweloozen Gelderschman. Karel van Oostenrijk zal niet rustig toezien bij het schenden van eenen vrede, dien hij beschikte. En als hij wil, dan is het uit met Gelderland. Mogelijk ook,” ging hij voort, terwijl hij de vlakke hand over het voorhoofd streek, »mogelijk ook met nog iets anders, met de vrijheid van Utrecht als onafhankelijk Bisdom; maar toch, dat is Zóó beter, dan die altijd hernieuwde veeten en opstanden in tijden als deze, die komen.

En eensklaps zich bezinnende, alsof hem iets inviel, waaraan hij nog niet gedacht had, zeide hij, Ottelijne teeder aanziende: »Hebt gij u wel voorgesteld mijn lief! dat er voor een man, die des Keizers kleuren draagt, weinig zekerheid is van rust, en veel vooruitzicht van onrust?”

»In trouwe, dat is een waar woord, mijn Vriend! en dat heb ik kunnen vergeten!” antwoordde zij, met eenen zweem van zelfverwijt, en liet den arm vertrouwelijk rusten op zijnen arm.

»En daarom,” hervatte hij, »laat ons deze dagen van vrede die nog de onze zijn, wijden aan huwelijksgeluk en huiselijke rust. Ottelijne! wanneer zal deze lieve hand, die schooner is dan er ooit werd bezongen of gemaald, voor altijd en onveranderlijk de mijne zijn?”

Zij bloosde en zweeg.

»Ottelijne! ik bid u, stel mijn geluk niet uit, zonder oor-