Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/73

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

langwijlige en niet verzachte opsomming deed van de verdachte omstandigheden, waarin zij hem gevonden had en Enriquez, even omslachtig, en met niet minder vuur, zijne verdediging op zich nam, door ze zoo goed op te helderen als hem mogelijk was. Was het de gewone schroomvalligheid van den jongeling tegenover eene zoo liefelijke verschijning als Ottelijne, die hem een stilzwijgen oplegde in zijne eigene zaak? Was het minachting voor de beschuldiging van den argwaan, of fier vertrouwen op de bewustheid zijner onschuld, of wel bedeesde gebogenheid onder den last van eenen dubbelzinnigen toestand? Wij weten het niet; maar hoogstwaarschijnlijk kon het eene mengeling van dat alles zijn, wat hem de oogen, na den eersten blik, met zooveel schroom van haar deed afwenden, en hem de tong geboeid hield, waar het zwijgen bijna eene zelfaanklacht konde heeten.

Ottelijne echter scheen het daarvoor niet te houden. Haar welwillende blik drukte het uit, toen zij, half tot Teresia gekeerd, sprak: »Niets maant ons te twijfelen aan hetgeen Enriquez zegt. De Vicaris heeft meer zulke verstrooiingen, en het zou hard zijn, den jongen vreemde daaronder te doen lijden;” en daarop, meer tot hem zelven, vervolgde zij: »Uw rustig voorkomen is u nog beter eene voorspraak, dan mijn zeer lieve neef; ik geloof gaarne alles goeds, wat men van u zegt, met verwerping van argwaan, die de onnoozelheid schaadt; maar waarom toch spreekt gij dan niet een woord voor u zelven? Gij zijt dan wel uit het diepste der Duitsche Keizers-landen, om niet een weinig goed Neêrduitsch te weten?”

Enriquez had, uit bezorgdheid voor zijnen vriend, noch Saksen, noch Wittenberg genoemd. Die aanmaning tot spreken, die bijna klonk als een zacht verwijt, hief onzen jongeling op uit zijne lijdelijke bedeesdheid.

»Saksen is mijn Vaderland, schoone Edelvrouw!” antwoordde hij; »toch ken ik wel genoeg van uwe landtaal, om u te verzekeren, dat ik niet zweeg uit bewustheid van eenig bedrog, maar alleen omdat de waarheid uit den mond van dien vriendelijken jongeling het beste getuigenis moest zijn in mijne zaak. Ik zoude geene aanspraak gemaakt hebben op de herbergzaam-