Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/74

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

heid van uw dak, zoo niet de Vicaris mij hier had heengevoerd. En sinds hij zich verwijderd heeft, zonder aan mij te denken, heb ik geene andere gedachte, dan hem te volgen; zoo slechts uwe goedheid mij wil onderrichten van den weg, dien de Eerwaarde genomen heeft.”

»Neen, voorzeker neen! mijn jonge Vriend!” hernam Ottelijne snel, »gij zult niet vertrekken. Vader Boudewijn heeft zeker een doel gehad, met u hier te brengen; en gij kunt hem niet volgen, want hij is om belangrijke zaken verre van hier, te Wijk bij Duurstede bij den Bisschop, en hij komt zeker terug, om u met zich te nemen, als hij naar Utrecht keert. Tot zóólang wees mij welkom. Wees hartelijk welkom als een lieve gast, mij aanbevolen door den besten der vrienden.” En zij reikte hem gulhartig de hand ter verwelkoming.

Paul kuste met eerbied de blanke vingertoppen, en zijn oog dankte haar nog meer dan zijn mond, toen hij sprak; »Er is een die gezegd heeft: »voor zoover gij dit eenen van de minste mijner broederen gedaan hebt, zoo hebt gij dat Mij gedaan,” en Hij zal u vergelden, naar den rijkdom van zijne liefde!”

»En uit welk oord van Saksen zijt gij hierheen gekomen, mijn Vriend?” vroeg Ottelijne, glimlachende over zijn plechtig antwoord.

»Ik kom van Wittenberg, Edele Vrouw!”

»Van Wittenberg!” herhaalde de Jonkvrouw, en een zacht blosje vloog over haar voorhoofd.

»En gij hebt u dáár toegelegd op de Godgeleerdheid? De bijzonderheid, dat gij eenen Bijbel met u voert, geeft mij reden tot deze vraag.”

Een smeekende blik van den Spaanschen jongeling scheen Paul’s antwoord te bezweren. Hij aarzelde eene wijl.

Ottelijne, die de onrust van haren Page opmerkte, tegelijk met eenen zweem van besluiteloosheid bij den jongen vreemdeling, viel hem snel in de rede, toen hij wilde spreken: »Neen, gij zult mij dat morgen zeggen; het was reeds niet hoffelijk, al mijne overige gasten te laten wachten, om u met vragen te bestormen, die lastig kunnen zijn. — Nicht Teresia! gij ziet, uwe zorg voor het welzijn van ons huis, hoewel ons altijd lief en