Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/81

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Of als een Tempelier,” merkte de Jonker van Zonneveld aan.

»Of als een, monnik, dat hij is,” riep een ander luide.

»Ik heb Heeren gezien, die het niet tegen monniken konden uithouden. Daar zijn geen betere drinkers dan zij.”

»Ik zie niet, wat kwaads er in steekt, dat zij lustig toedrinken,” hernam een ander spreker. »Dat geeft den joelenden jonkspeler geen recht, om hem zoo bijster hard te vallen.”

»Neen, maar dat ze het arme volk zand in de, oogen strooien om de hand des te beter in hunnen zak te steken; dat ze anderen laten werken en zelve in ledigheid rondgaan; dat ze zelfs ons, Edelen, lasten opleggen, die zij zelve niet willen dragen; dat mocht wel eens vinnig gehekeld worden door anderen, dan door die luchtige snaken!”

»Daarin hebt gij gelijk, Heer Hendrik!” voegde Jonker van Zonneveld den spreker toe; »maar wie zegt u, dat daarin niet voorzien zal worden?”

»Nu, dan wordt het tijd ook,” riep een zoon uit het Huis der Renesses, die bekend was om zijn ruwe levenswijs en losbandige zeden; »want ze rooven ons al de schoonste vrouwen en maagdekens weg, en als een bijzonder fortuin ons dan nog eens eene lieve deern in de armen voert, laten zij ons voor de vreugde dan niet boete doen, als ware het kerkroof?”

»Streng zijn ze toch waarlijk niet!”

»Neen, neen! bij St. Dominicus! de aflaten zijn goedkoop genoeg.”

»Ten minste als ze te Rome geld noodig hebben!”

»Gij lastert de Kerk!” hervatte Aernoud streng.

»Niet meer dan Tetzel, de Dominicaan, die in Duitschland reist, en die toch van onzen Heiligen Vader gezonden is; en ik voor mij verheug er mij in, dat…”

»De vrienden vergeten, dat dit geen gesprek is bij de speciën,” viel Ottelijne snel in de rede: zij zag eene donkere wolk op Aernoud’s voorhoofd, en zij kende er onder hare gasten menigeen, die, eens op dit punt gebracht, hunne grieven tegen Kerk en Geestelijkheid met nog meer ronde vrijmoedigheid zouden durven lucht geven.