Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/9

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

I.
In de Landsvrouw Maria.




Nooit heb ik recht begrepen, waarom men lange inleidingen schrijft om tot een eenvoudig romantisch verhaal te komen. Ik zie niet in, waarom lezer en schrijver met elkander eene lange reeks van volzinnen moeten doorworstelen, eer de een hooren en de ander spreken mag. Ik begin altijd liefst het eerst met hetgeen ik te vertellen heb: wat noodig is te weten en aangenaam, moet het verhaal zelf kunnen leeren; anders ware het beter, dat lezer en schrijver beiden niet begonnen.

Velen hebben zeker veelmalen de zon zien opgaan; allen hebben ten minste éénmaal gezien, hoe de lichtgevende dochter der hemelen met langzame waardigheid zich verheft uit het Oosten, en de nevelen van zich wegschuift, zooals eene Oostersche bruid den sluier terugslaat van haar aangezicht, bij het eerste samenzijn met den echtgenoot. Zij is ook de jonge bruid der aarde; zij is ook de trouwe echtgenoote van den vroolijken dag, die met haar geboren wordt, om met haar weg te sterven; zij is ook..., dan, wat is zij niet, dat niet door hare tallooze beschrijvers van haar is gezegd geworden! Wij willen niets toevoegen tot dien overvloed: maar wij vragen alleen, of er onder hen, die het zagen, niet ook sommigen waren, die het voor iets meer hielden dan voor eene schitterende tooneeldecoratie der Natuur, waarbij hunne toejuiching werd afgevraagd; of zij er ook wel eens bij gedacht hebben, hoe dit schouwspel, dat zich sedert den eersten scheppingsmorgen, door duizende jaarkringen heen, wiskundig zeker herhaalt,