Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/95

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

hadden opgewekt, waarop hij doelde. En hij kon tevreden zijn. Die menschen luisterden allen met meer ernst dan men het had kunnen verwachten van lieden, die van een feestmaal wan opgestaan. De inspanning der verwachting en de onrust van h t ongeduld waren zichtbaar op al die trekken, zoodra hij stilzweeg, en terwijl hij eenen langen, uitvorschenden blik op hem sloeg; daarna hernam hij zijne rede.

Toen beschreef hij hun Luther, zooals hij hem kende, zooals hij hem voelde, machtig door het Woord, als den reus van de 16e eeue, met niets dan eene tong en eene pen tegen de banbliksems van Rome en het algeweld van Karel V — Luther, met niets dan zijne heilige overtuiging en zijne ernstige goede trouw, tegenover het gevoelen van eene gansche wereld Luther, met vromen moed zijn nieuw denkbeeld werpende te midden van al die afgesleten vooroordeelen; het is zoo, vooroordeele, waarvan men walgde, maar die al de ijzervaste kracht hadden der gewoonte, en die sinds eeuwen ingeworteld waren in den rotsharden grond van ruwe onwetendheid en stikziend bijgeloof. Hij schilderde hem in de hachelijkste en meest beslissende tijdstippen van dat belangrijk leven; zijne overwinningen op Eckkius en de scholastiek; zijne snijdende leerredenen, waarvan hij Tetzel en diens zenders aan den afschuwen de bespotting des volks overlevert; zijne koene prediking in de slotkapel te Dresden voor den Keurvorst; zijne gemoedelijke standvastigheid in de gesprekken met den Kardinaal Cajetanus; zijne stoute vergelding voor de Pauselijke beleediging, in het verbranden der decretalen; zijne bittere, spottende verachting van den vloek, voor welken de volken sidderden, en welken Koningen noch Keizers ooit straffeloos hadden getrotseerd; zijn standvastig verwerpen van elke eer en elke verzoening, die gekocht moest worden met zijne overtuiging. Hij toonde hun dien man, die zoo stout elken boei van den geest had afgeworpen, zich met edele bezadigdheid onderwerpende aan zijne Wereldlijke Overheid, aan het gezag des Keizers, ofschoon hij in den Keizer den medestander zijner vijanden kon kennen; zijn rustig afreizen van Wittenberg, dat hem ter vrijplaats was geworden, om zich te stellen in het midden