Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/97

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

haren voorbarigen banvloek, en hij niet met Rome; van die andere, dat de Hervorming dáár was, eer de Hervormer zelf het wist; dat hij zich door zijn eigen machtig denkbeeld verder zag heengedreven, dan in het eerst zijn doel had kunnen zijn; dat hij den geheelen omvang van zijnen grooten stap niet had beseft, toen hij dien deed; dat in den grooten bestrijder des bijgeloofs nog een machtig bijgeloof kampte tegen het reine licht; dat hartstocht en bitterheid hem soms in zijne redenen wegsleepten tot ruwen spot, die veel te laag was voor de waardigheid van zijn onderwerp, en veel te bijtend voor een verkondiger van Christus Evangelie; dat zijne schimptaal, die het belachelijke aanrandde, niet altijd ontzag had voor het eerwaardige; dat hij, die verdraagzaamheid eischte voor zich, wel eens de verdraagzaamheid vergat jegens anderen, dat hij veel had omgestooten, waarvoor hij nog niets beters gegeven had; en eindelijk, dat hij wel bezig was het oude gebouw af te breken en onder den voet te vertreden, maar dat hij tot hiertoe nog geen nieuw had opgericht.

Terwijl die jonge Duitscher dezen Nederlanders, in de gloeiende taal der geestvervoering, den moed afschilderde van den Hervormer tegenover zijne machtige tegenstanders; terwijl hij hen deed begrijpen, dat de man, die zich alleen beriep op de Heilige Schrift, die geen ander bewijs voor geldig hield, dan dat, hetwelk men genomen had uit de Heilige Schrift, het recht en de waarheid op zijne zijde moest hebben, tegenover eene partij, die hem alleen met de wonderspreuken der Oudvaders en met de machtwoorden der Kerk aanviel en tot herroepen trachtte te brengen; terwijl hij hun al de kracht en al de vrome overtuiging deed erkennen van Luther’s woord: »Hier sta ik, ik kan niet anders — God helpe mij!” dacht die jonge Hervormingsleeraar er niet aan, hoezeer ook hij zelf van hoogen moed, van heilige overtuiging en van onwankelbaar vertrouwen op de hulp der Godheid de blijken gaf. Hij toch stond ook in het midden van vreemden, van welke hij niet weten kon, in hoever ze hem tegen waren, hij ook was alléén; zonder eenen enkelen vriend met zich. Luther had te Worms nog twee waarborgen voor vrijheid en leven: het gegeven woord van eenen ridderlijken Keizer, en zijnen