Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/10

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

maal het uitspansel daar boven niet vermocht te schenken, want geene enkele ster schitterde heen door de strakke wolken, en de maan zelve wist niet heen te boren door die dampige luchtsluiers, om haar zacht schijnsel te werpen op die bonte groepeering van schepen. Men was huishoudelijk in den hemel, zooals Shakespeare zou zeggen. In de stad Dovers zelve scheen de nabijheid dier vloot eene andere uitwerking te doen dan die van rust en duisternis. In 1585 was het nog niet de tijd van openbare straatverlichting, maar de burgers hadden er in voorzien door fakkels en handlantarens, en zij waren allen op de been en in woelige onrust zwervende langs hunne straten, niet anders dan of Matthieu de Montmorency opnieuw eene landing had beproefd, of wel Koning John in hun midden was gekomen, om hen tegen eenigen aanslag van de Fransche zijde te beschermen. En niet al te vreemd zoude het geweest zijn, zoo die onderstelling waarheid ware gebleken: dat Engeland, dat zoo fier de houding aanneemt van ongenaakbaarheid, heeft tusschen hare krijtrotsen in, menige bocht, die eene landingsplaats kon worden voor een vermetel en ondernemend vijand. De engelsche kustbewoners hebben het meer dan twee en vijftig malen ondervonden, en het ware hen ten minste voordeel geweest, zoo hunne vorstelijke beschermers er twee en vijftig malen meer op waren bedacht geweest. Toch ware die waakzaamheid nu eene noodelooze geweest, en was het eene Koningin, die zich gelegerd had nabij de goede stad Dovers, het was niet uit nooddwang om haar volk te verweren tegen vreemde aanvallers, maar het was om zelve toe te zien, hoe men een vreemd volk hulp ging toevoeren uit haar naam. Het was Elisabeth van Engeland, die zich daar bevond, om met eigen oogen de schepen te tellen die zij afzond naar Holland, en zelve nog eenmaal de strijders toe te spreken, waarmede zij de Nederlanders steunen zoude tegenFilips II. En de inwoners van Dovers hadden met dezelfde geestdrift hunne Koningin een welkom toegeroepen, als zij nu gereed waren hunne landgenooten het vaarwel toe te wuiven, vandaar hun gejoel in het avonduur. Voor het kortstondig vertoeven der Koningin was er een houten paviljoen opgericht, een bankethuis als men het destijds heette, van buiten bekleed met geschilderd zeildoek, binnen behangen met tapijtwerk, en met zooveel festoenen van gebladerte en bloemen, als er in de haast van het oogenblik en in het barre seizoen waren bijeen te brengen geweest.