Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/102

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

De Graaf leest ze in het oorspronkelijk; — want hoe eng Hooft ook zijne taalkennis moge inperken, — hij was te zeer een man van geboorte en van goede opvoeding, hij was te zeer de metgezel geweest van den geletterden Eduard VI, te zeer de hoveling van Elisabeth, in een tijd dat het Latijn de taal was der hoven en der grooten, om niet zóóveel Latijn te verstaan als noodig was tot het lezen der liturgische schriften in die taal opgesteld. Maar vreemder is het, dat hij ze noodig heeft wij willen de waarde, de noodzakelijkheid van zulke soort van schriften in het algemeen, en van deze in het bijzonder, niet te kort doen; maar dat Leycester ze noodig had, dat hij ze zocht, geeft ons een blik te werpen in zijne ziel, die ons verder zal brengen in de kennis van zijn karakter, dan of wij zijne gelaatslijnen trek voor trek gingen ontleden.

Hoe! een man van zijne beschaving, van zijn geest heeft een formulier-gebed noodig om tot God te gaan, nu hij zich voorbereiden wil tot een hoog ernstigen godsdienstplicht? Hoe! een man als hij, heeft den leiddraad der vormen noodig, om zich te stemmen tot een godsdienstig werk, dat het meest zielverheffende en het meest bezielende moest zijn uit zich zelve? Hoe! zich vóór te bereiden tot eene plechtige gedachtenisviering van den dood des Heeren, en het hart niet tot Hem te kunnen opheffen dan met behulp van een vormelijk gebed? Hoe! zich vóór te bereiden tot eene verzinnelijkte gemeenschapsoefening met Christus, en de schaduw van à Lasco nog voor de oogen te nemen, om daardoor heen op te zien naar het licht? Nu! zóó blijkt het wàt het hem is: het is een werk waartoe hij zich gezet heeft; het is een plicht waartoe hij zich gereed maakt; het is hem niets meer of niets innigers, en dat bewijst wel zeker, dat hij één van die Christenen is, die iederen eersten dag der week en dan nog op eenige feestdagen daarbenevens, hunne godsdienstbezigheden afdoen, trouw en stipt evenals alle andere bezigheden; maar die zij ook even getrouw en ordelijk weten af te scheiden van alle hunne andere zaken, die ze voor de overige dagen en uren van het jaar ter zijde laten liggen, en die ze vooral buiten invloed houden op het werkelijk leven. Hij is niet het eenige voorbeeld, dat wij zullen moeten geven, hoe weinig, ondanks Luther, het praktikaal Christendom nog begrepen was geworden; hoe weinig het eigenlijk aanbidden in geest en in waarheid nog tot de harten der Christenen was doorgedrongen.