Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/121

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Mylord! in hoogen ernst; zelfs dat, wat men wacht van dien tijd en van dien loop der zaken, moet hier worden in aanmerking genomen, hoe wisselvallig ook…”

»Ik versta niet die fijne zifterij der woorden,” viel Leycester driftig in, »en bidde u, houd u bij uw wrak, sir!”

»Zoo wil ik, Mylord!” hernam Sidney hoog, maar met meer fijnheid. »En dus is mijn raad deze: den stuurman, die het wrak wil behouden, moet het onverschillig zijn, of de nooddruftige zeelieden zelve hem het roer overgeven, dan wel of zijn bevelhebber hem dat in de handen stelt.”

»Dat is gedacht met het hoofd van een dichter, sir Philip! maar de geredden zouden den stuurman daarna als ballast kunnen beschouwen en over boord werpen; de staatsman moet zich daartegen veiligen.”

»Mij dunkt, dat dit eerder te doen is door de wijze, waarop de piloot het roer voert, dan door die, waarop hij het aanvaart,” hernam Sidney, »maar, om nu de beeldspraak daar te laten, die Uwe Excellentie verdacht schijnt, schoon de politiek zich onder haar laat inkleeden. Uit een bloot staatkundig oog gezien, Mylord Leycester! is men van weerszijden te ver gegaan, om zóó terug te treden; en het bezit nemen der macht, op welke wijze dan ook, is wel zeker de eerste en onmisbare schrede tot het verzekeren daarvan.”

»En toch kan ik haar niet nemen, zooals ze daar ligt,” hernam Leycester, het papier, dat hij in de hand had genomen, met onwil terugwerpende op de tafel, »daar moeten wijzigingen worden gegeven; daar zijn termen in, die niet blijven kunnen; zóó word ik onderdaan van onderdanen, en ik ben hier de gevolmachtigde eener Koningin; hun verdrag met de Koningin heeft mij reeds gegeven, wat zij mij nu aanbieden als hunne gift. Gij ziet, mijne heeren! dat dit niet zijn kan.”

De Engelsche heeren zagen elkander eene poos bedenkelijk aan; Sidney haalde even de schouders op, en de gezant Davison sprak:

»Daar zullen ongetwijfeld wijzigingen te vragen zijn en te verkrijgen, van al hetgeen Uwe Excellentie tegenstaat. De Hollanders hebben voorwaar genoeg reverentie getoond en eerbiedenis aan Uwe lordschap, en vooral te veel kniebuigingen overgebracht aan ons hof, om niet op eenige wijzigingen in den vorm der opdracht te kunnen rekenen.”