Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/186

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Uit naam en op last van mijne Heeren de Staten?” vroeg hij.

»Uit niemands naam, op niemands last, uit mij zelven, doorluchtige Graaf!”

Een glimp van voldoening verhelderde de trekken van Leycester, maar toch las men een zweem van wantrouwen in den vorschenden blik, waarmede hij vroeg:

»Hoe hebt ge dus uit u zelven de meening opgevat, dat ik uwe goede diensten zoude noodig hebben, juist in deze ure…”

»Uwe Excellentie kan niet sustineeren, dat ik niet terstond onderricht zoude zijn geworden van de slechte réussite der aangebodene opdracht. — En daarbij, — Uwe Excellentie vergeve mij de Geldersche goedrondheid, — daarbij had zij al te veel overhaasting getoond, dan dat dit afslaan van eene zóó hooge zake eene daad van rijpe bezinning kon zijn geweest, en na dergelijke overhaaste handelingen heb ik altijd gezien, dat er een middelaar noodig was, die met bezadigdheid en beleid herstelde, ’t gene in de gauwigheid der passies bedorven was.”

Schoon die taal te rond was om het gehoor eener verwende ijdelheid te streelen, was zij te zeer naar de wenschen van Leycester’s belang, dan dat hij zich niet verheugd zoude hebben over eene gulheid, die hem als te gemoet kwam, en hem omwegen en beden scheen te willen sparen; maar nog aarzelde hij te gelooven, wat hij zoo sterk begeerde.

»Men heeft mij wel gezegd, dat de heer Elbertus Leoninus de groothartigste der Hollanders was, zooals hij de schranderste is; maar wat toch kon hem moveeren, mij dus te gemoet te gaan uit eigen beweging, en nog vóórdat ik daartoe instantie had gedaan?”

»Wat mij daartoe bewoog, Mylord! Vele redenen samen. Allereerst de liefde tot mijn vaderland, dat zekerlijk groote schade zoude lijden bij dit overhaast afbreken, van wat met zooveel zorg en hoofdbrekens te zamen werd gebracht.”

»Dit was het dus! Gij komt den draad der onderhandelingen weder aanknoopen, ten behoeve van mijne Heeren de Algemeene Staten, zoo niet als hun afgezant.”

»Ten behoeve van mijn vaderland, als ik reeds gezegd heb, Mylord Graaf!” hernam Leoninus met zekeren ernstigen nadruk, »mijne Heeren de Staten hebben mij deelgenoot gemaakt van de breuke; ik houde voor zeker, dat zij vuriglijk wenschen die ge-