Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/187

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

heeld te zien, maar mij hebben ze dienaangaande geene commissie gegeven.”

»Gij zoudt dus gekomen zijn, niet in hun belang, maar in het mijne?”

»Ik achtte die beide op dit pas zoo nauw verbonden, dat ik ze niet wensch te scheiden in den geest, en ik zou het zekerlijk als eene groote ramp beschouwen, zoo die eenmaal moesten gescheiden worden; en opdat er veeleer eene vaste vereeniging kome, ben ik hier, Mylord! tot uw dienst, raad, voorlichting en algeheele discretie, om daarvan te gebruiken zooveel en op de wijze als gij zult oorbaar achten.”

»Ik mag dus vertrouwen, dat gij in dit verschil mijne zijde hebt gekozen?”

»Zoolang er verschil bestaat, ja, Mylord! want ik meene de belangen van mijn land het best te dienen, door in dezen de uwe te beschermen, en zoo villen wij het daartoe brengen, dat welhaast die belangen één worden, en discordia moge wijken voor concordia.”

De Graaf van Leycester meende den Kanselier te begrijpen. Hij meende in hem den man te zien, die lust had als geschiktheid, om de dubbele rol te spelen, dien hij in zijn toestand noodig achtte, en hij hield die woorden voor de gewone vormen, waarmede men dubbelheid van handelingen in een fatsoenlijk kleed vermomde, en hij verbeeldde zich dus zijnerzijds gehouden te zijn, om die verbloemde belofte van verraad aan te nemen, zonder haar van dit kleed te ontdoen; ook antwoordde hij:

»Uw vaderland zal u wel verplicht zijn, en ik…, hoe zal ik u genoeg mijn dank uitdrukken voor zoo goeden dienst, als ik van u wachte. — Mijne Koningin zelve…”

»Zekerlijk ben ik der Koninklijke Majesteit van Engeland wel genegen, en aan Uwe grafelijke Excellentie alreede verknocht, om de groote faveure en goede vriendschap, die zij getoond heeft voor dit arme volk; maar ’t is niet daarom, dat ik mij dus, uit mij zelve aanbiede ten haren dienste…”

Leycester zag hem aan met groote verwonderde oogen.

»Ik handel daarin naar mijn grondbeginsel, Mylord! om in die geschillen, waarin het recht of het onrecht moeielijk te onderscheiden is, de partij te kiezen van den zwakste.”

»De zwakste, Kanselier! ik, die hier sta, vertegenwoordigende