Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/204

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

onder dezen behoorde ook de Burggraaf met zijne bevallige echtgenoote. Als wij weten had Libertus Fraxinus te dezer gelegenheid den dienst verricht; niet alle leden der Staten hadden dien bijgewoond, slechts twee of drie hunner had men opgemerkt, tot groote bevreemding van Leycester en tot groote ergernis van het volk! Maar mijne Heeren de Staten stonden niet als vroom bekend, althans niet voor kerksch, niet voor die soort van vroomheid althans, die het volk zoo sticht, en die predikanten zoo gaarne zien, en zij schenen die hoedanigheid ook ditmaal niet aangenomen te hebben, of de houding daarvan te willen aannemen, dat zeker meer oprecht was dan politiek.

Ook van Leycester’s gevolg waren niet allen dáár: velen der edelen, die met hem in Nederland gekomen waren, zonder een bepaalden rang te houden, of dienst te hebben omtrent zijn persoon, achtten zich niet verbonden al zijne wegen te gaan. Wij hebben gezien, dat er onder hen waren, die zich het vermaak eener sledevaart veroorloofden, terwijl hij zich in vrome gepeinzen verdiepte, en toen de Graaf hen daarover later onderhield, hadden zij hem geantwoord, dat zij leden waren van de Episcopale Kerk, waar hunne Koningin hel hoofd van was, en dat zij begeerden communie te houden naar de vormen dier Kerk, bediend door den Bisschop dier Kerk, als welke daartoe den Graaf vergezelde. Daar viel voor Leycester niet veel op te wederleggen. Hetzij uit eerbied voor de gevoelens van den Graaf, of uit inschikkelijkheid voor zijne wenschen, hetzij uit eigene gemoedelijke beweegreden, Sidney ook woonde dezen dienst bij, en de ridder had van zijn groot gevolg de aanzienlijksten met zich.

Het gehoor van heer Libertus Fraxinus was dus zóó schitterend als hij immer onder bereik zijner stem had gehad, en of de Eerwaarde die stem moge gebruikt hebben, evenzeer tot verheerlijking van zijn God, als hij het deed tot verovering van zijne toehoorders, willen wij hem met zijn geweten laten uitmaken; wij zijn reeds genoeg ingelicht van zijne denkwijze, om te begrijpen, hoe hij de gelegenheid zal hebben aangegrepen, om voorloopig Leycester dat alles op het hart te drukken, wat hij onder het noodige verstond, en om tot hem te spreken van behoeften der Kerk en van hare dienaren en van het volk, tot wier vervulling hij hem de geroepene noemde. Wij weten, dat Libertus Fraxinus met een gerust gemoed wat aardsch stof strooide, tusschen de