Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/211

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

hem weleens moeite had gegeven en strijd, vooral in tegenwoordigheid van luchtige vrienden! in zijn hart scheen het hem zooveel schade niet, haar van wat al te groote strengheid genezen te zien, maar daar hij niet noodig vond, haar dit te bekennen, sprak hij eenigszins spottend:

»Voorwaar, vrouwe! gij hebt gaven, die ik niet kende, wetende te spreken in beelden, als wijlen koning Salomo in spreuken; alleen is de vergelijking meer puntig dan Christelijk, uw herder en leeraar nachtuil te noemen; en dan zoo weinig eerbied voor het Woord! maar dat moogt gij met u zelve afmaken. Alleen denk hierop: domine Fraxinus is mijn vriend geworden, meer dan voor dezen, en nachtuil of nachtegaal, ik begeere, dat gij hem heuschelijk ontvangen zult als weleer en beter nog, want…”

»Daar zal ’t niet aan gebreken, Daniël!”

»En verders, maak het met uwe luim van poëterije, als gij wilt! Ziekelijke zinnen willen heur lust; mij zal ’t wel zijn, als ik maar niet altijd door geklag hoore over woorden, die niet in ’t effen zijn, en andere viesevaserijen meer; en een naargeestig gemoed kan verkeeren in vroolijkmoedigheid en een bleeke tronie in een blij gelaat, en ge daarbij eene hoffelijke huisvrouw wilt zijn, die hares mans vrienden heusch onthaalt en genoegelijk welkom heet. Wij zullen dan nu voortaan aan prenters uitgeven, wat we aan kleedermakers en kantverkoopers besteedden voor dezen; alleen verg mij niet, dat ik als een rijmelaar zoete woordjes zal zitten kouten aan uwe zijde; — daarin, dat ge uw wille doen moogt te allen tijde, ziet ge in mij uw goeden echtvriend, laat dit u genoegen,” en hij ging heen, zonder naar haar om te zien.

O, dat hij omgezien hadde! dat hij den blik hadde begrepen, waarmede zij hem aanzag en hem de hand reikte! — een blik, waarin meer lag dan dank, waarin iets lag, of ze eene wereld van teederheid en van smarte aan hem had toe te vertrouwen. Maar hij zag niet om; hij was heengegaan, en Martina…

De vraag, die haar echtgenoot haar had gedaan, en waarop hij niet eens een antwoord had geëischt, wordt nu de onze.

Wat had die jonge vrouw zoo plotseling op het denkbeeld gebracht, dat ze in de poëzie vervulling zoude vinden voor de ledigheid van haar leven, dat die haar prikkel kon zijn, dien zij