Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/221

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

den, voor het minst niet door de jonge vrouw, die nog voortleeft in de diepste onwetendheid van zich zelve, en zóó gelukkig is in het tegenwoordige, dat zij op geene toekomst denkt.

Maar wij zijn juist wat te ver voorwaarts gegaan met onze geschiedenis, door te diep in te dringen in de hare, en vooral hebben wij Leycester en alle overigen, die om en door hem onze belangstelling trekken, wat te veel vergeten, en onder hen vooral den nobelen Steven Paret, die intusschen geene zorgelooze dagen heeft doorgebracht; want nadat de erkenning van den hofmeester Ferney en diens getuigenis omtrent Douglas hem huisvesting hadden verschaft bij den kastelein van het Hof, had zich niemand verder om hem bekommerd, en niemand zich met hem ingelaten, en als ’s avonds, in het voorhuis van de Kasteleiny, de lieden van den Graaf zich verzamelden, om hun gelag te nemen, werd hij door hen allen zoozeer als vreemdeling bejegend, dat het wantrouwen van den slotvoogd opnieuw levendig werd tegen den man, die nooit door zijne meesters met eenige bevelen werd vereerd, noch door hunne bedienden als een der hunnen begroet; en behalve de gespannenheid, die dit wantrouwen bracht tusschen hem en zijn gastheer, was de overtuiging, door zijn beschermer vergeten te zijn, zoo niet verlaten, hem eene bittere grieve, die alle zijne luchtkasteelen op die bescherming gebouwd, vrijwat in nevelen hulde.

Zijn toestand onder al die vreemden was dus zeer drukkend op den Zaterdag-avond, toen hij gezeten in den kring van ’s Graven hof-beambten, tevergeefs had getracht het gesprek te brengen op master Douglas, in de hoop van dezen iets te vernemen, dat hem licht gaf in zijne verlatenheid, of een woord te kunnen plaatsen, dat althans de anderen eenig goed gevoelen gaf van zijne verhouding tot dien heer, maar het was al vruchteloos geweest; de jongelieden schaterden onder elkander, zonder naar hem te luisteren, de ouderen en meer aanzienlijken behandelden met wichtige en geheimnisvolle gezichten, het groote nieuws van den dag — het Gouverneur-Generaalschap, — dat niet was aangenomen, en zoo vaak de vreemdeling er zich in mengen wilde, weerde hun argwaan zijne bemoeizucht af. Wat was het hem dus niet, toen plotseling Ferney in dien kring verscheen, master Douglas geleidende, en hoe welluidend en zacht scheen hem toen de stroeve toon, waarop de stugge jonge man tot hem zeide: