Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/222

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Meester Steven Paret! meester Ferney zeide mij, dat ik u hier vinden zou, gij wordt opontboden bij Mylord, volg mij!”

De haast, waarmede Paret opstond, om aan dit bevel te voldoen, en de vroolijke blik van zegepraal, waarmede hij de omringenden uittartte, die allen eerbiedig waren opgerezen, de mutsen in de hand, laten zich afmeten naar de uitgestrektheid van zijne eigene verwachtingen en naar het wicht der teleurstelling en vernedering, dat hij alreede had te dragen gehad.

Was er intusschen trotsche minachting in de wijze, waarop hij zich scheidde van dien kring, en eene soort van beschermende welwillendheid, waarmede hij den kastelein toeknikte vóór zijn heengaan, — in de wijze, waarop Douglas met hem handelde, was veel wat zijne gewaarwordingen van trots en hoop lager moest stemmen. De jonge Engelschman ging vooruit met Ferney zonder hem met een enkel woord toe te spreken; uit de woning van den kastelein gingen zij binnendoor naar dat gedeelte van het Hof, door Leycester gebruikt; maar tot zijne verwondering voerden zij hem de zaal niet binnen, die hij verlicht zag, en waarvan de deuren wijd geopend waren, en waar hij den Graaf aan den avond-disch zag zitten, in het midden van zijne hovelingen. Ferney nam eene toorts uit de hand van een wachtenden bediende; een steenen wenteltrap klommen zij op; de deur van eene kleine torenkamer werd geopend; zij wenkten hem, binnen te gaan; de hofmeester zette zijne toorts op een koperen lichtstandaard, schoof een houten schammel aan bij de tafel en verwijderde zich met een lichten hoofdknik; toen naderde hem Douglas, zag hem streng en wantrouwend in de oogen, hief den vinger omhoog, en zeide hem:

»Meester Steven Paret! zoo u heden de eer ervaart, in dienst te geraken van Mylord Leycester, houd dan uw nieuwen meester beter trouw dan uwe vroegere vrienden! — zoo niet, het zal u kwalijk vergaan. Wees gewaarschuwd, dat er zijn, die het oog op u houden,” en zonder het antwoord af te wachten verliet hij hem.

Het was den Antwerpenaar, of hem hagelsteenen op het hoofd werden geworpen uit eene heete lucht.

»Dat komt mij van Barbara Boots,” riep hij in ’t eind, na eenig nadenken, toen hij uit zijne verbazing bekomen was, »de heks moet gepraat hebben; zij heeft de jonst van dien heer voor mij afgekeerd, door hem aan te brengen, dat ik haar geen trouwe