Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/228

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Zie, Mylord! tot geen prijs ter wereld, zoude ik Uwe Excellentie willen misleiden in eenig ding, of door valsche onderrichting tot een verkeerd oordeel brengen over zaken of personen; en men moet in zonderling nauwe gemeenschap met iemand hebben verkeerd, om zulke fijne kennis te hebben van eens menschen gemoedsaard; dus hebbe ik nooit met den heere Barneveld verkeerd noch omgegaan; alleen dit weet ik bij vele ondervinding en verkeer met allerlei menschen, dat zulke kwaliteiten, als Uwe Excellentie schijnt te zoeken in dien heer, allerzeldzaamst zijn bij de verdorvenheid der menschelijke natuur, en dat…”

»Bij alle duivels!” barstte Leycester los, »kerel! ik vraag van u geen sermoen over de erfzonde; antwoord zonder overtollig gepraat! houdt ge Barneveld voor onomkoopbaar?”

»Daarvoor houde ik niet een eenig man op aarde!” hernam Steven, doch snel zich hervattende, uit vreeze van verkeerde uitlegging voegde hij er bij: »Vorsten en prinselijke heeren uitgenomen, over welke het een simpel burger niet te oordeelen staat.”

»Nu ja, daarvan wete ik genoeg,” sprak Leycester tusschen de tanden, »dus acht ge, dat…,”

»Dat ieder mensch zijne zwakke zijde heeft, Mylord! waarbij, aangetast met goed beleid, en met fijne handigheid, zijne eerlijkheid buigen moet, al zou ze van ijzer zijn, Mylord!” hernam Steven moediger, »doch mogelijk is het, dat de pensionaris eene exceptie mag zijn; althans de Prins achtte hem groot, en ik durf hem niet nader beoordeelen, alhoewel ik zijn persoon en gesten vrij goed kenne.”

»Gij kent hem persoonlijk! waarom dit niet het eerst gezegd, en hoe kwam die bekendschap bij?”

»De heer Barneveld kwam in ’t jaar 83 tot Antwerpen, om particuliere zaken, schoon Zijn Edele bij die occasie ook eene samenkomst had met den Prins, — maar in gezegde zaken van hem zelven, geviel het dat hij mij heeft gebruikt, en dat ik bij machte was hem zekere kleine diensten te bewijzen…”

»Dat treft uitnemend; want zie, meester Paret! ik wil u gebruiken tot eene zending naar dezen Hollander.”

»Mij, heer!” vroeg Steven met eenige verlegenheid, »ik bidde u te bedenken dat die diensten niet van groote aangelegenheid