Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/229

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

waren, en niet van geheimen aard; dat meester Barneveld mij daarvoor betaald heeft wat mij toekwam, en dat… en dat het niet ter dier aanzien is, dat hij mij beter zal ontvangen dan een ander.”

»Gij zoudt dus al zoo gaarne zien, dat ik een ander zond?” vroeg Leycester, zijn scherp oog weder op hem gericht.

»Dat niet, genadige Graaf! dat niet,” hernam Steven haastig, »ik ben tot gehoorzaamheid wel bereid; alleen meende ik u te doen opmerken, dat ik geenerlei faveur of goedheid van den pensionaris te wachten heb boven anderen.”

»Dat is ook niet noodig; alleen uit aanzien van wie u zendt, moet hij u hulp en hoffelijkheid bewijzen; — Luister wel toe, Steven Paret! want ik gedenk u niets schriftelijks mede te geven, en uit wat ik nu zeggen ga, moet gij alles begrijpen en in ’t geheugen houden, wat ik van u eisch. Gij reist nog heden met den nacht af naar Rotterdam; gij begeeft u zoo haast mogelijk tot den pensionaris; gij begroet Zijne Edelheid uit mijn naam, uit den mijnen, hoort gij! gij verklaart hem, hoe gij voornemens zijt u in zijne stad neder te zetten, met hope om daar voortgeholpen te worden…”

Ieder woord van Leycester wierp Steven een nieuwen steen op het hart; hij verborg echter dien indruk met volmaakte zelfbeheersching; nu echter viel hij in:

»Laat ik Mylord mogen zeggen, dat een vreemdeling daarop geenerlei kans heeft, en zelfs geloove ik…”

»Ik vrage niet wat gij gelooft; ik geve u mijne bevelen, ziedaar alles! zorg gij slechts ze stiptelijk na te komen! gij bidt den pensionaris uit mijn naam en te mijner wille, u gunstig te zijn en faveure te doen van eenige goede bedieninge!”

Steven Paret boog zich verlegen, maar kon een glimlach van verwondering niet onderdrukken.

»De pensionaris zal u daarop antwoord geven, en welk dat antwoord zijn mag, gij brengt het mij woordelijk over en zoo snel gij vermoogt! Zeg hem verder, zoo hij meerder licht wenschende is in deze zaak, dat hij zich daarom tot mij wende, schriftelijk of zelve in den Hage kome, om met mij te aboucheeren; hebt gij mijne meening verstaan en gevat?”

»Ik begrijp nu, genadige Lord! dat ik het middel zal wezen ot eenige vriendschappelijke communicatie, tusschen Uwe Excel-