Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/23

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Sinds Uwe Majesteit niet heeft gewild, dat de Gravin in Hare tegenwoordigheid…”

»In Onze tegenwoordigheid, Graaf! waaraan denkt gij?” riep Elisabeth „Wij hebben niet genoeg medegevoel, noch genoeg hoogachting voor weduwen, die, als de Geertruide van onzen poëet Will, de spijzen van den begrafenisdisch warm laten overplaatsen op eene nieuwe bruiloftstafel!”

Leycester’s oog schoot een vlam van woede op de Koningin; hij verbeet de lippen, om niet te antwoorden, zooals zijn gevoel het ingaf; maar na eene seconde zwijgens verkreeg hij op zich zelven om te zeggen:

»Mijne Koningin neme toch niet Hare sterkte als maatstaf van der anderen zwakheid!” en de toon, waarop hij dit zeide, was zoo ernstig, dat die de verdenking van ironie zou geweerd hebben, zelfs al ware de Koningin meer fijn van gehoor geweest op het punt van een compliment.

»Nu, wat dat betreft, Graaf! behoede Ons, dat wij Ons ten voorbeeld zouden stellen aan de vrouw uwer keuze! Slechts vergeef Ons dat Wij geene toeschouwster wenschten te zijn bij een tooneeltje van smeltende aandoeningen, bij een afscheid, Hector en Andromaché waardig!” —en zacht en vrij bitter voegde zij er bij: „Zorg slechts, Graaf! dat het een afscheid zij!”

Maar de Graaf scheen den zin van de eerste woorden, noch de vermaning van de laatste te vatten, maar overwonnen door de bittere gewaarwordingen zoo lang verkropt, vergat hij alle voorzichtigheid en alle zelfbeheersching, en zich nog dieper bukkende aan hare voeten, en de hand voor de oogen houdende, opdat niemand zijne tranen mocht zien, vatte hij met de andere den zoom van haar kleed, bracht dien aan zijne lippen en riep in eene soort van vertwijfeling:

»Mylady, om Godswil! wees goed voor haar, en sta toe dat zij mij volge.”

»Hoe komt het in u op het tegendeel te vreezen, edele Lord!” riep Elisabeth lachende, „wij geven u Ons Koninklijk woord, dat de Gravin zal voorzitten bij de vredefeesten, die in Nederland gevierd zullen worden. Slechts bid ik u, hef nu het hoofd op, en laat Ons geen vocht zien, waar over Wij blozen moeten, schoon Wij slechts eene vrouw zijn! Wat zou de jonge Graaf Maurits zeggen, als die u zóó zag?”

Alsof hij door een scorpioen gestoken ware, doortrilde een schok