Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/232

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

om een dienst te doen aan het hoofd van den Staat, en zoo de mogelijkheid was dat hij weigerde, zal ik de redenen hooren, en een draad van onderhandeling tusschen ons is aangeknoopt, waar de Staten buiten blijven; en mocht het gansche plan mislukken, dan verloochen ik in ’t eind den geheelen Steven Paret, en dan is er nog niets verloren.”

Nu was Steven Paret juist de man, dien men zeer licht aan zich konde vasthechten, maar dien het niet zoo licht zoude vallen, van zich af te schudden. En schoon het een man was, die zich alles zou laten welgevallen, konden toch de omstandigheden maken, dat hij niet meer te verloochenen was. Daaraan dacht noch Leycester, noch Steven Paret zelve, toen de eerste Douglas riep, om hem uit te leiden, en de andere met innige verheuging in het hart en met groote plannen in het hoofd, onder diepe kniebuigingen, afscheid nam van den Graaf.

Ondanks den Zondag en de kerkelijke plechtigheid, waaraan Leycester deelnam, hadden zijne raadslieden, Sidney, Davison en anderen met den Kanselier en de Hollandsche Heeren eene nieuwe onderhandeling gehad over het Gouverneur-Generaalschap. — ’s Maandags vond er eene dergelijke samenkomst plaats, waarbij Leycester zelf tegenwoordig was, en na den afloop waarvan hij zich voorstelde, een wandelrit te doen door de stad, vergezeld van Essex, Douglas en de andere edellieden van zijn stoet.

Het voorplein van het Hof, of beter het plein van het Binnenhof, gaf dus levendige en prachtige groepen te zien van kostbaar opgetuigde paarden, — dieren van het edelste Engelsche ras, — bij den toom vastgehouden door jockey’s in prachtige livreien, of stapvoets rondgeleid bij wijze van manegespel, de gansche ruimte rond door fiere en forsche rijknechts, — of van anderen reeds bestegen door hunne meesters, hovelingen van lageren rang, die meer geduld hadden tot wachten dan de hoogeren, of die meer dan dezen vreesden zich te doen wachten; — en weder groepen van vroolijke jonge edellieden, die zich den tijd kortten met de eene of andere kunstige lichaamsoefening, met bilboquet en werpspel, of met lachende scherts en aardigheden, die luide werden toegejuicht. Somtijds gebeurde het, dat er bij dergelijke gelegen-