Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/251

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

die feesten, en zóóveel geneugte schijnt te wachten van het samen zijn met uw vriend, wil ik u die bede toestaan; — licht vervroolijkt het uwe sombere zwaarmoedigheid, — en het zij op die voorwaarde; ik wil een helder gelaat weder zien te Utrecht.”

»Mylord! God geve, dat ik uwe voorwaarde vervullen kan,” sprak de jonge man, neerknielende om hem de hand te kussen tot afscheid; maar de Graaf liet hem niet van zich gaan zonder een hartelijk vaarwel, en eene vaderlijke omhelzing, en hem naziende sprak hij tot zich zelven:

»Achttien jaar, en hij verheelt mij iets! dat is niet enkel vriendschap; eerzuchtig is hij niet, en toch gaat hij van mij, daar schuilt dus minne achter of religie; — ja! bij dezen kan het religie zijn. De arme jongen! ik heb niet kunnen verhinderen, dat hij een dweper werd. Zoo reeds de gedachte aan eene bisschopsstad hem zoo ontstelde, welk eene ijzing zou hem door de leden zijn gegaan, zoo ik hem had medegedeeld dat hij onwetend papistische vrouwen heeft beschermd! — Ik wil toch weten, wat die jonge kapitein Leoninus is; mocht het een vroolijke wildzang zijn die hem wist te genezen! Maar zou Roger hem dan zoeken? Hoe het zij, ik wenschte wel, dat eenig liefdesavontuur die beiden dreef en samenvoegde; liever zie ik den knaap wat uitsporigheden drijven ter wille van een paar schoone oogen, dan gansch wegzinken in die puriteinsche somberheid die de verwenschte Wattison er ingebracht heeft.”

Zóó ver was de Graaf van Leycester om een leven te begrijpen of begeerlijk te achten, waarvan God en Zijn dienst het eenige streven was, dat hij het meer vreesde voor zijn zoon, dan de verleidingen der loszinnigheid; en schoon het waar is, dat eene vroomheid, als die, welke den jongen Douglas nederdrukte, in plaats van op te heffen, niet wenschelijk kon geacht worden op eenigen leeftijd, en zeker op den zijnen monsterachtig was en onbehagelijk, zooals alles, wat onnatuurlijk is, zoo is het toch ook waar, dat vroege vroomheid, al was zij dan eene bekrompene, niet zoo gansch verwerpelijk had moeten geacht worden door een vader, die zich toch zoo gaarne een voorvechter des geloofs zag geprezen, en die dat zijn wilde in oprechtheid. Alleen is het nog iets anders, uiterlijk voor de zaak der Kerk te strijden, en innerlijk met God te leven; maar juist van dat leven begreep Leycester niets, en waar het bij Douglas, onder strenge en doffe