Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/250

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Dat houde ik voor zeker, evenals zijn vader, mijn schrandere Kanselier; en in trouwe! dat verheugt mij, dat overtreft mijne verwachting…, ik had gevreesd,… maar — ” hij sprak zijne gedachte niet uit, en voegde er alleen bij, »welnu! en wat is er met dien vriend?”

»Ik heb geen beter vermaak, dan met hem samen te zijn, Graaf! Nu reist hij welhaast naar Utrecht, om zijne compagnie bijéén te brengen en uit te rusten tegen het vroegjaar, en wij hadden afgesproken…”

»Toch niet dat ge u onder zijn vaandel zoudt begeven?”

»Neen, neen, genadige Graaf! ik gevoele niet de minste roeping om het zwaard te voeren; — maar ik zoude met hem heen reizen naar Utrecht; hij verblijft er nog een paar maanden.”

»Heeft de jonge Leoninus niet eene zuster?” vroeg Leycester, zijn zoon sterk in de oogen ziende.

»Zelfs meer dan ééne, Mylord!” antwoordde Douglas koel, en als verwonderde hem eene vraag, die buiten het verband lag van het gesprek; — en werkelijk was hij nog genoeg nieuweling, om het doel van die vraag niet te doorzien.

Leycester begreep dat zij eene ijdele was geweest, ook antwoordde hij:

»Wel, master Roger! ik heb niets tegen uwe goede genegenheid en vriendschap voor den zoon van een zóó achtbaar heer, en een staatsman mij van zóó veel dienst als de Kanselier; maar kunt gij dus besluiten van mij af te gaan voor meer dan een maand in dit vreemde land, en gij hebt dus geen lust om de vreemde steden te zien, waar ik mijne intrede ga doen, en de feesten te vieren die ons te Amsterdam wachten, als blijde inkomste?”

»Ik bidde van God, Mylord! dat het blijde feesten voor u mogen zijn, maar ik — helaas! festijnen maken mij altijd droevig; Essex heeft waar gezegd: ik werp altijd schaduw en somberheid, waar ik mij vertoon.”

»Master Douglas! wat is dat nu weer? moet ik hierin de oorzaak zoeken van uwe bede?”

»Neen, Mylord! bij den Hemel, die ons hoort! dat is het niet,” riep Roger haastig, »alleen ik herhaal de woorden van Lord Essex.”

»Stoor u niet aan dezen! hij is vrijpostig en lichtzinnig, meer dan hem past; — maar, daar gij zóó weinig vreugde wacht van