Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/316

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Meester van Oldenbarneveld!”

»Een ongenoode gast, om achter de deur te zetten,” zeide deze met een glimlach, hem de hand biedende.

»De pensionaris van Rotterdam heeft in mijn huis eene eereplaats,” sprak Leoninus, terwijl hij hem naar een stoel leidde bij het vuur, en zelf weder de plaats innam naast St. Aldegonde.

»Altijd echter zonder consequentie voor de préséance van Holland, niet waar, Kanselier?” hernam Barneveld lachende, terwijl hij zich zette.

»Mijnheer van Barneveld! liefst nog wat ruste van politiek,” hervatte Leoninus, »met uw oorlof zullen wij hier samen zijn tot vriendenkout.”

St. Aldegonde, die tot hiertoe met van der Mijle gesproken had, ging nu weder zitten, maar in het voorbijgaan zeide hij zacht tot Leoninus:

»Dit is toch niet de verrassing, die gij mij toedacht?”

De Kanselier leide alleen de hand op het hart, met eene zwijgende welsprekendheid, waarvan Marnix geheel de kracht verstond. Want van de spanning die er bestond, als wij hebben opgemerkt, tusschen Willem’s vriend en de Staten, bijzonder die van Holland en Zeeland, was van Oldenbarneveld, zoo al niet de stichter en oorzaak, dan voor ’t minst een van hen die het meest scherp tegen hem overstonden. In de laatste jaren waren zij mededingers geweest in de vriendschap en in het vertrouwen van Oranje. Barneveld als jeugdig staatsman, in den eersten gloed der eerzucht, in de eerste aandrift van den ijver, was zelfs in den allerlaatsten tijd meer dan deze gebruikt geworden door den schranderen vorst, hetzij dan omdat de beginnende staatkundige meer buigzaamheid had voor diens inzichten, of die werkelijk met hem deelde, hetzij dat Willem zich tegenover de Hollandsche grooten het liefst bediende van een werktuig, dat hun meer aangenaam kon zijn dan de overijverige vriend, die licht wat minder toeschietelijk was en wat meer onbuigzaam; maar schoon het nog de vraag is, wie van beiden het meest bij hem gegolden zou hebben, zoo hij geleefd had tot over de bereiking van zijn doel, in den tijd, waarop die voorkeuze plaats vond, was zij telkens eene soort van zegepraal voor den jongen, eene oorzaak van grieve voor den ouderen gunsteling, eene stoffe tot naijver tusschen beiden.