Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/429

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

was het niet door hem opgemerkt, dat zware voetstappen in de steenen gang waren genaderd, maar het had den Graaf gewekt, die met een schrik overeind rees, en half in toorn en half in verwarring uitriep:

»Wat zal die stoornis? is er dan niemand hier?”

Bij het hooren van die stem keerde Arthur zich om, en knielde neder aan Leycester’s voeten met den uitriep:

»O, mijn God! wees gedankt! Mylord! Mylord! gij leeft?”

»Nu ja! ik leef; dat is, meen ik, geen mirakel, en schoon dat eene gave is van den Heer, hebt gij niet noodig daar alle vijf kwartier voor te danken. Ga zien wie die stoornis brengt!”

Pijlsnel vloog nu de knaap naar de deur, en ontgrendelde die, maar even snel en als door een schok tuimelde hij terug tot aan het rustbed van zijn meester, want de man die binnenstoof, begon met hem een geweldigen slag in »t gezicht te geven, onder een vloed van Engelsche scheldwoorden, waarbij slechts deze woorden samenhingen:

»Dat zal u leeren, rascal! een edelman van mijn rang te laten wachten! Waar is de Graaf?”

»Hier!” riep Leycester, en de toon, dien hij lag in dit woord, klonk meer als eene dreiging dan als een antwoord. »Maar bij Gods vloek, Mylord North! wat drijft u, op zulke wijze mijne rust te storen. Ik heb niemand, zelfs niet den baron North, het recht gegeven mijne pages te mishandelen in mijn bijzijn. Arthur Rivers,” en hij sloeg zijn arm beschermend om het kind, »Arthur Rivers is een zoon van zoo edel bloed, als iemand onder u, en bij den hemel, mijnheer! zoo gij u niet bekent te zijn in een roes of in een vlaag van krankzinnigheid, zal ik deze vermetelheid moeten straffen, ondanks uwe kwaliteit.”

»Zoo is »t, Mylord Graaf! ik ben ook niet bij zinnen; want ik ben blind, dol en razend van woede en ergernis. Goddam! — zoo ik het recht om tot hier te naderen, heb moeten veroveren als met storm, dan is het niet vreemd dat ik hier binnenkwam met de manieren van een veroveraar.”

»Men matigt zulke manieren in ons bijzijn!” hernam Leycester hoog, »of bij God en St. Joris, baron! waar dit vergeten wordt, zal ik hoffelijkheid moeten leeren.”

»Wat den knaap aangaat, ik beken wat heftig geweest te zijn,” hernam North, even naar dezen heenziende, »maar waarachtig!