Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/430

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

hoffelijkheid leeren moet Uwe lordschap, want de eerbied voor uw persoon is vergeten!” riep North, altijd met eene stem, waarin drift beefde, »maar hij beginne niet met hare trouwste aanhangers en vrienden, die in nood en in dood rond hem pal staan, maar met die vervloekte barbaren van Hollanders!'

»Hoe nu, Mylord!” riep Leycester opspringende, en op zijne beurt Arthur met wat ruwe haast ter zijde schuivend, »hebt gij met de Hollandsche heeren getwist?”

»Getwist, Graaf! het verscheelde weinig, of ik heb op leven en dood moeten vechten met dien meester Kornelis Hooft, en de schelmen van die zoogenaamde eerewacht.”

Toen vloog een donkere blos van toorn Leycester over het voorhoofd.

»Bij mijne trouwe, wat onhandige vrienden toch gevaarlijke vijanden zijn! Baron North! waarom dit? wij hadden bevolen, dat gij in eenigheid en goede vriendschap zoudt omgaan met de heeren van Holland, zonderling hier te Amsterdam.”

»Heeft Uwe genade dan ook bevolen, dat deze heeren van Amsterdam zich zouden aanstellen als uwe meesters en voogden, liever nog als uwe onvoegelijke opzichters, om Uwe lordschap’s persoon in bewaking en opzicht te houden en af te zonderen van de besten en dappersten onder uwe volgelingen? Heeft Uwe lordschap dan ook bevolen, dat men alle lieden van wapenen van uwe eigene landslieden, dat men uwe eigene lijfgarde op afstand zoude houden, en niet toelaten binnen deze muren tot bescherming van uw persoon? Heeft Uwe lordschap dan ook bevolen, dat alle voorname edellieden van uw gevolg, allen afzonderlijk moesten geherbergd worden, zonder Uwer genade de keuze te laten, wien zij verkiezen zoude nabij zich te houden? Heeft Uwe lordschap dan ook bevolen, dat sir William Russell, noch de baron Walter Waller, noch Clifton, noch ik, noch één van ons, hier binnen mochten gaan, zonder zich te laten volgen door eenigen dienaar, en zonder van de reden hunner komst rede en wetenschap te geven aan die damned treacherous rogues van uwe, Gods name! dat ik ze nog dus noem, van uwe eerewacht? En heeft Uwe lordschap ook bevolen,' eindigde hij, en zijne drift was met iedere opgenoemde grieve gestegen, »dat wij, uwe trouwe landslieden en volgelingen, dat lijdelijk moesten dragen, zoolang we nog een degen in de hand hebben en nog bloed in de aderen?”