Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/59

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

denkt. Toch had men haar schimpgelach noch blikken van afkeuring gespaard, maar Barbara telde die beide even weinig, als de ruwe hulde van den man, wiens dienst zij inriep. Hare arme jeugdige beschermelinge had intusschen zedelijke en lichamelijke kwellingen moeten verduren. Van den blos die op Barbara’s voorhoofd faalde, voelde zij het hare dubbel kleuren, de schaamte die deze niet kende, drukte haar met een pijnlijk gevoel, zij had zich zelve willen vernietigen, om niet daar te zijn, niet de getuige te zijn en als de deelgenoote van het kwetsend tooneel, en eene onbedachte beweging deed haar op hetzelfde oogenblik eene poging wagen om meer achterwaarts te wijken; maar die poging werd snel en smartelijk teleurgesteld, en dat was natuurlijk: die menschenmassa die op grooteren afstand achteraan stond, hunkerend van nieuwsgierigheid en morrend van ongeduld, omdat die onbevredigd bleef, zag nauwelijks één der gepluimde paarden standhouden, of zij begreep dat er iets voorviel, dat er nu vooral een goed oog zou te werpen zijn op een deel van den stoet; en zij stormde voorwaarts met al den drang, die vooruitstuwende menschenarmen en lichamen in staat zijn te geven. De vooraanstaanden konden geen stand houden, zij moesten nog meer vooruit; van die beweging kreeg de arme jonge dame bij haar ongelukkiger inval om achterwaarts te wijken den terugschok, die haar te meer krachteloos vond tot wederstand, sinds zij bij die eerste poging den arm van den geleider had losgelaten, dien zij in »t eerst had gevat.

Het teere schepsel zou dan ook voorover zijn neergestort, en die val ware te meer gevaarlijk geweest, daar de dringende menigte zou zijn voortgestoven zonder barmhartigheid en de naaste omringenden zelfs de vrijheid niet zouden gehad hebben, haar te sparen, noch den tijd, om haar op te richten, zoo niet de armen van haar geleider haar beschermend hadden opgevangen, en deze haar met vlugge tegenwoordigheid van geest had vooruitgeleid, maar zooveel vooruit en zoo snel, dat zij zich plotseling geplaatst vond evenals Barbara Boots, voor het paard van een der ridders, die Graaf Hohenlo volgden.

Dat ware geen al te groote ramp geweest, zoo het dier even geduldig geweest ware of even goed in de macht van den berijder, als dat hetwelk de klem voelde van Hohenlo’s krachtige hand. Maar de berijder van dit paard was een fijne, teere jon-