Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/60

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

geling in de eerste vaag der jeugd, en zijn ros een vurig en weerbarstig dier, dat zijn ongeduld bij dit onverwachte oponthoud, te midden van die menigte en van dat gejoel, door gedurig brieschen en springen te kennen gaf, en dat met den jongen meester een fellen kamp voerde om het meesterschap; en juist op het oogenblik, dat onze gejaagde schoone zich veilig achtte, deed het een dier zijsprongen, en raakte even met den zwaren poot en het scherpe hoefijzer het teere voetje van het arme kind; dat nederzonk meer bedwelmd van de snerpende pijn, dan juist omdat er eenige kwetsing plaats had.

»De Engelschman overrijdt eene vrouw!” riepen sommigen, die op eenigen afstand stonden.

»Het arme schaap is dood!” schreeuwden anderen, die dichterbij genaderd waren.

En wilder en dreigender kreten nog verhieven zich, als ware werkelijk eenig treurig ongeluk voorgevallen, als lag er werkelijk moedwil in dit noodlottig voorval. Want een schepsel, waarover niemand zich zoude bekommerd hebben, als ze vertrapt ware geworden in het gedrang, werd nu plotseling een voorwerp van waardij en bescherming, nu een ander dan hetvolk er zich aan vergreep. Reeds zagen de vreemdelingen verwonderd en verschrikt, want schoon ze niet verstonden, alleen uit de blikken dier lieden begrepen zij, dat het hen gold; maar de Hollandsche heeren verlieten de orde waarin zij reden en bedaarden de menigte, dat hun nog niet ten volle was gelukt, toen Hohenlo wegreed. De onwillekeurige pleger van dit feit was intusschen doodsbleek van zijn paard gesprongen, dat hij overliet aan de zorg van een zijner tochtgenooten, en haastig en meewarig, zonder acht te slaan op de blikken van toorn en dreiging der omringenden, naderde hij de jeugdige vreemdelinge, wie men reeds had opgeheven, en die nu door haar geleider werd bijgestaan. Maar toen hij daar stond voor die liefelijke en bewustelooze vrouwengestalte, die niet meer zijne hulp noodig had, en die zijne verontschuldiging niet zou verstaan, toen scheen hij als van eene plotselinge radeloosheid aangegrepen, en hij riep overluid: »O! mijn God! dit ongeval zal men ten kwade duiden en verkeerd uitleggen, en Mylord Leycester…”

»Niemand zal Mylord Leycester of iemand van de zijnen verdenken, of in eere verkorten om deze lichte ramp!” werd hem plotseling geantwoord in zijne moedertaal.