Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/81

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

wapens over: hij is zoo schuw voor een kruis als een oude tooverheks; — maar nu, de triomf is voor eens en ik zorge zoo hij keert, dat welhaast zijn zal; want hij is een hardnekkige aanhouder, de Graaf, als hij zijne zinnen op eenige zaak heeft gezet. Ik heb lang genoeg onder hem gediend om hem wel te kennen.”

»Gediend? gij, vrouwe!” vroeg Douglas, die met somberen ernst had geluisterd, en nu met verwondering op haar zag.

»Certeyn! drie jaren als waschvrouw en zoetelaarster bij zijne musketiers in Braband en Antwerpen; maar ik kreeg onmoeite met den kornet van ons vendel, dat een heftig ketter was, om de religie, en met den Graaf over iets anders…, maar dat is hier de reden niet. Gij, heer Douglas! hebt ons uwe goede diensten geboden; ik denk, dat het goed gemeend was?”

»In vollen ernst, vrouw! beschik over mij.”

»Nu dan, zoo wil ik; maar het zal anders zijn dan gij dacht. Sinds Zijne genade van Hohenlo ons verblijf heeft uitgevonden, wordt het zaak van hier te gaan, en zoo wil ik, nog voor den nacht. Wij moeten naar Middelburg; mevrouwe Treslong zal ons van daar verder voorthelpen; de zwager van mijn hospes is voerman en vrachtrijder, hij zou ons daarheen brengen, dat is afgesproken; maar daar is mij iets ingevallen: men zegt, om hier in Zeeland en door Holland heen ongemoeid te reizen is er zoo iets noodig als een vrijbrief, een pas of wat dat heeten mag — zoo iets had Steven Paret. Wij gingen daaronder door, ik als huishoudster, Jacoba als zijne nicht; met hem missen wij dit, en sinds hier zoovele lieden heenkomen uit Braband en Vlaanderen, en de Hollanders een wantrouwig volk zijn, en men ’t aan mijne sprake hooren kan, dat ik van Brabandsche afkomst ben, zoo is ’t, dat dit mij verlegen maakt, schoon ik niet weet, hoe er in te voorzien, vooral niet in zóó korten tijd. Als ik Graaf Hohenlo vragen kon, ware het zeker goed…; maar sinds dat niet gaat… daar het juist hem is, wien wij vermijden om zijn minzoeten aard, zoo pijnt mij dit zonderling, en als een groot heer, die ge zijt, zoudt gij daarin lichtelijk kunnen voorzien…”

»Zouden een paar woorden vrijgeleide van Mylord voldoende zijn…?”

»Als gij dat verkrijgen kondt, mij dunkt: wij waren geholpen.”

»Binnen een uur zal u dat worden gebracht.”