Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/83

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

moet gehad hebben; — niet, omdat zij tot civiele gevangenis werd gebruikt, want dat gebruik dagteekent later; maar vooral omdat alle zaken groote of kleine, alle belangen gewichtige of van kleine beteekenis, die invloed moesten hebben op de bewoning of de bewoners van het geheele hof, hier het eerst werden bekend, zoo niet het eerst hier genomen dan toch van hier uit geregeld en beschikt; en dat was niets gerings, omdat hetgeen er voorviel, op het hof, nooit was zonder invloed op de belangen van ’s Hage zelve, veelal van geheel Zuid-Holland; en wat Holland toen begon te worden tegenover de andere provinciën, hebben wij reeds gezien. Lichter zou het te zeggen zijn, wie er reeds waren ontvangen geworden en gehuisvest, wie er reeds waren ingeleid en uitgeleid, sinds de stichter van het eigenlijk paleis, der zaal en van de kapel, sinds Willem II, de Roomsch-koning, er zijn intrek nam, tot op Willem van Oranje en den jongen Graaf Maurits toe, wien de Staten er nu ook zijne woning hadden gegeven, zoo vaak hij in hunne hofplaats vertoefde; — lichter dit, schoon het eene lange reeks zoude wezen van historische herinneringen, dan juist te bepalen, wanneer de kasteleinye er zij gesticht en door wien.

Alleen verzekert onze berichtgever, dat zij werd opgericht op eene canonizij, die ten tijde van Albert van Beijeren nog bestond; maar wanneer zij ook gesticht moge zijn, het is niet te denken, dat eenig kastelein meerdere drukte en hoofdbreken zal gehad hebben dan Adriaan Willemz, die de eer had dien post te bekleeden, op den laatsten December 1585. En het was ook geene kleine taak, die hem in de handen was gegeven, want het was niets minder dan de Graaf van Leycester met zijn talrijk gevolg, die er den vorigen dag was aangekomen, en met wiens ontvangst en huisvesting hij belast was geworden. Zijne buitengewone lengte, die hem den bijnaam de Lange verworven had, stelde hem zeker in staat, om over vele hoofden heen te zien; maar of hij daarom juist de man is, om voor vele hoofden te denken, zouden wij zoo haastig niet durven beslissen; schoon zijn vast en helder oog daar niet tegen getuigt, en zijne schrale gestalte ten minste bewijst, dat overmatige vleeschelijke welstand de werking der ziel althans niet in den weg zal zijn; en zeker is het, dat hij op dit oogenblik voor velen te denken heeft: wij hebben alleen op te merken hoe hij staat in het midden van een stoet bedienden en suppoosten, die