Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/114

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

zijde vurige blikken op haar; dan schijnt haar eene rilling over de leden te gaan, en daarna ziet ze droevig, en het is duidelijk, dat er eene soort van verzoening gesloten wordt.

Dat alles ziet Gideon, of wel, hij ziet het niet; maar het is zeker voor ’t minst, dat hij onbewegelijk is blijven staan voor het venster, als vastgenageld op de plaats; maar, of zoo strakke oogen werkelijk de voorwerpen onderscheiden kunnen, of niet alles daarvoor ronddraait in warrelende kringen, of schemert in een nevel, dat is niet wel uit te maken.

Op eens wordt de deur geopend na een zachten tik; een zware vroolijke stap laat zich hooren, en Elias Leoninus komt achter hem aan, legt hem de hand op den schouder, met den uitroep:

»Betrapt, broeder! betrapt!” en Elias drukt Gideon in de armen, en het woord: »Ik heb mijn vader gesproken! Het blijft bij het oude! Wij worden zwagers!” stort hij achter elkander uit. »Maar, mijn God, Gideon! wat scheelt u? Gij antwoordt niet! Uwe lippen zijn bleek! Uwe hand is ijskoud! Wat beteekent dat starend oog? Wat bedoelt gij met dien uitgestrekten vinger?”

»Zie!” murmelt Gideon. »Zie!”

»Nu ja! ik zal zien!” roept Elias verwonderd. »Wat gebeurt daar dan zóó ontzettends?”

Maar hij zelf verbleekte als een doode, toen hij gezien had.

»Ivonnette!” riep hij met bitterheid.

»Ivonnette!” herhaalde Gideon; en nu eerst werden zijne brandende oogen vochtig; en nu eerst wierp hij zich onder snikken met bewustheid in de armen van Elias.

»Ivonnette’s hand in die van een vreemde!” herhaalde deze. »Arme Gideon!”

»Dat is zwaarder, dan oft uws vaders wil mij haar geweigerd had!” hernam de jonge geleerde. »Maar nu, Gods wille geschiede aan mij! Zoo is mijn nauwste band met de wereld verbroken! En nu, Elias! zou die jonge ridder harer waard zijn? Hij heeft hare liefde; verdient hij die…?”

»In trouwe!” — hij hield het hoofd gebukt; — »Laat zien, wie het zijn mag. — Essex!” riep hij eene wijle daarna. »Mijn God! Essex! Essex! dien zooeven nog… Neen, Gideon! gij niet meer aan dit venster! Het zou u het hoofd verbijsteren. Het geldt het belang mijner zuster: ik moet hooren; ik moet weten, wat hij