Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/113

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

ren huizen hoort tot zijne woning. Eene onuitsprekelijke blijdschap doortintelt hem plotseling. Haar zoo gadeslaan; een gesprek met haar aanknoopen…; maar dat mocht niet zijn, toch… een groet…; een glimlach.

Op eens ziet hij dat zij niet alleen is: een bevallig en rank jongeling komt tot haar en brengt een bloem, dien ze zeker heeft begeerd en aangewezen. Eene lichte aandoening van spijt doortrilt Gideon het harte; die jonge man is gekleed in fluweel en in zijde; de edele steenen van zijn halsketen flonkeren in het zonlicht, en het borduursel van zijn mantel schittert in rijke kleuren. Wie is die jonge man? Wat moet hij daar met Ivonnette samen? Hij schijnt zeer jong; het kan een bekende van Conradus zijn; Gideon is zelf te rein van het kwade, om het kwade te vermoeden; maar toch… hij had Ivonnette liever alleen gezien, liever zich niet bezighoudende met een ander in zijn afwezen; maar nu, de jonge man kust haar de hand; ’t is het loon voor een dienst, die de hoffelijkheid niet kon weigeren; maar toch… waarom dien dienst van hem gevorderd, en welk eene vreemde uitdrukking in die oogen…! Hoe? hij knielt neder aan hare voeten…; hij vouwt de handen als een smeekende…; Ivonnette zal opstaan, en hem terugwijzen… Ivonnette staat niet op. De jonkman klemt haar in zijne armen; een kus, een vurige kus is het, dien hij haar op de lippen drukt. »Neen! het is Ivonnette niet!” spreekt nu Gideon. Hij heeft haar gelaat niet gezien; hij heeft zich vergist in die gestalte; maar daarbij klapperen zijne tanden en er stijgt een koud zweet op zijn voorhoofd. »Het is Ivonnette niet!” roept hij halfluid, met eene stem vol zielsangst; maar de jonkvrouw laat het hoofd in kwijnende matheid nedervallen op den schouder van den verleidelijken jongen ridder; en het is Ivonnette! Gideon heeft haar moeten herkennen! Een schelle snerpende kreet heeft het ons gezegd; een kreet zooals het hart dien slaakt als het breekt; een kreet, dien Ivonnette had kunnen hooren; maar Ivonnette had wel naar wat anders te luisteren.

Want zoet en verleidend is de taal van den schitterenden jonkman; vleiend en liefelijk de toon zijner stem, en nog meer vleiend en liefelijk de woorden, die hij zegt. Somwijlen echter schijnt hij een anderen toon te nemen; dan vat hij hare hand met eene zekere drift, of laat die los en werpt slechts van ter