Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/130

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Zoo Uwe Welwaarde dit verzekert, hebben wij gedoold. Niemand kan beter onderricht zijn van Mylord’s stichtelijke oefeningen dan zoo achtbaar een man!'

Modet was voldaan, doch men bleef zich nog eene wijle over hem vroolijk maken.

In Engeland ging onder de vijanden van Leycester de laster, dat hij twee vrouwen gehuwd zoude hebben ten zelfden tijd, de eene was bekend: de weduwe van Essex; de andere, die de zwakste rechten moest hebben, schoon de oudste, werd door de hovelingen ondersteld Douglas moeder te zijn. Wie dit later, bij de ernstige richting van Leycester’s geest, in scherts of in bitterheid gedacht, noemde die vrouwen zijn oud en nieuw testament. De gravin van Essex werd zelfs aan het Hof onder dien laatsten naam aangeduid, tot groote ergernis van hare zuster Lady Anna West. Hoe jammerlijk kwam dus Modet’s vermaning als ironie over des Graven hoofd!

Reingoud was intusschen Sidney gevolgd, die de zaal verliet en peinzend de galerij opwandelde, en zeide hem:

»Sir! onder de bezwaren, die Uwe Edelheid optelde tegen de overkomst van de Gravin Leycester, heeft Uwe Edelheid er een vergeten, dat toch wel diende geconsidereerd te worden.”

»Wat dan?” vroeg Sidney verwonderd.

»Dat de tegenwoordigheid van Mylady noodwendig met zich zoude brengen die van de gemalinnen der andere heeren, dat weleens obstakels konde stellen in de galante conversatie van sommigen hunner met onze Hollandsche schoonen.”

»Ik weet niet, wat gij bedoelt, heer Reingoud! met dit mij te zeggen; maar ik weet wel, dat gij een gesprek aanvangt, waarvan, het onderwerp mij mishaagt; en dat mijn geduld niet gaat boven de mate, die andere lieden is toebedeeld.”

»Zoo vindt Uwe Edelheid goed, dat ik dit bezwaar aan Mylord voordrage?”

»Gij zult aan Mylord alles voordragen, wat gij voegzaam acht, Meester Reingoud!” hernam Sidney strak. »Alleen wees zoo hoffelijk, mij buiten zulke kwestiën te laten!”

»Hoe?” riep Reingoud. »Waar het zulke belangen der dames geldt, den ridderlijksten onzer edelen daar buiten te houden? Per Bacco! zoo wij hier een cour d'amour oprichten, aan wien anders zoude het voorzitterschap worden toebetrouwd?”