Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/182

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Veroorloof mij eene vraag, Mylord! Zoude het gansch onmogelijk zijn, dat de jonge Lord eene jonkvrouw huwde van wel eerlijke afkomst, schoon niet van zoo hoogen stand?”

»Zeer zeker is dat gansch onmogelijk, sir! Essex kan staan naar de eerste verbintenissen in Engeland!”

»Eene zulke, Mylord! die eene vorstelijke fortuin zou kunnen aanbrengen?”

»Toch niet, heer doctor! toch niet! Het geld is zeker van groote beduidenis, doch hoogheid verplicht…”

»Toch meene ik onderkend te hebben, dat de Graaf op die hoogheid niet zoude zien, bij eene zulke verbintenis.”

»Waar een romanesk hoofd, als het zijne, toe komen kan, is niet na te rekenen; doch noch zijne moeder, noch ik zullen ooit toestemmen…”

»Mylord! Mylord! indien toch zijn hart…”

»Zijn hart! zijn hart! Ik ken Essex beter dan gij! Hij heeft minnarijen, dat kan wezen…; maar liefde… Geloof het niet. Hij zou zelf verlegen zijn, zoo men die liefde op zulke wijze wilde bekronen!”

»Zou de betrekking, daarin Uwe Doorluchtigheid staat tot deze jongen edelman, haar niet een weinig tegen zijn, om helder te zien in zijn gemoed? Ik heb betere verwachting van hem, naar de goedwilligheid, waarmede hij zich heeft geleend tot mijne intentiën, voor de genezing van master Douglas; onder norsche luim en moedwil schuilt eene edele natuur. De jonge Lord bemint eene jonkvrouw en wordt bemind! Ik zou het alleen weten uit de koude bitterheid, waarmede hij den persoon bejegent, dien hij verdenkt, hem in zijne wenschen tegen te zijn.”

Leycester glimlachte.

»Nu dan, wie is die jonkvrouw?”

»Eene dochter van den Kanselier van Gelderland!” hernam Gideon met moeite.

Leycester zag hem sterk aan.

»Ik herinner mij daarvan iets; — doch het kan toch de Kanselier niet zijn, die u dat ingeeft?” vroeg hij met wantrouwen. »Men heeft mij, meene ik, gezegd, dat gij van zijne maagschap zijt?”

»Hij is mijn voogd, Mylord! Doch verre, zeer verre van eenig medeweten, in wat ik nu spreke.”