Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/187

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Zeg sir Philip, dat ik hem hooren zal!”

»Mylord!” bad Essex. »Gun mij, u schielijk de hand te kussen! Bedenk, ’t is mijn eerste krijgstocht!”

»Mijn zegen daarop, mijn heer! mijn zoon! God neme u in Zijne heilige en hooge hoede!”

»En de dank van mijn vaderland volgt u!” sprak Gideon, wien Essex nu de hand drukte.

»Wij zien elkander weer!” sprak Leycester tot den jongen doctor. »Laat ik gewaarschuwd zijn, als ik Douglas kan toespreken!”

Jacoba, die niet danste, voelde zich onder die joelende menigte wat geprangd. Elias Leoninus leidde haar, ter afleiding en verpoozing, om de spelen en wapenoefeningen te aanschouwen der jongelieden, die daar allen, — hetzij ze Utrechtsche burgers, of ridderlijke Engelschen, of bevelhebbers der schutterij waren, — met vroolijke eendracht, schoon met vrij ongelijke handigheid, zich verlustigden. Schoon het hart hem klopte van begeerte; om zich te meten met de vlugsten onder hen; hij had dien wensch moeten offeren aan Jacoba, die hij nu terugvoerde door de galerij, die wij reeds aanduidden. Hier scheen het haar te behagen. Het was er stil en toch niet gansch eenzaam; van tijd tot tijd gingen er personen van ’t gezelschap heen en weer, en men kon er toch onopgemerkt zijn, als men het wilde. Zoo stond zij nu geleund op zijn forschen arm, onder een der gewelfde bogen, in een priëel herschapen, en zag rustig en vertrouwelijk naar hem op, en vroeg hem uitlegging van veel, dat zij voor ’t eerst had gezien, van veel, dat zij niet had begrepen. Op eens echter riep zij met vroolijke verassing:

»Kan het zijn? Leven wij hier in ’t land der mirakelen? ’t Is mij, als zag ik, in de vrouwe, die daar nadert: Barbara Boots!”

»Dat kan wel zonder mirakel bestaan!” sprak Leoninus; »want zij is in dienst van den Graaf, en hoewel veelmalen afwezend, en dikwerf zwervende tot aan ’s vijands grenzen, heeft ze hier te Utrecht logies op ’t Duitsche Huis.”

»O! wat mij dat verheugt, haar weer te zien!”

Die verheuging was wederkeerig, als men denken kan; en