Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/189

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

eene wijle zacht. Jacoba kruiste de handen over de borst, in eene soort van vrome aandacht; en uit haar rein klaar oog sprak eene zachte opgewondenheid, terwijl zij het gevestigd hield op Gideon.

»Nu, kom hier!” sprak Elias luid tot dezen. »Daar is mijne… zoete vriendin Jacoba, heer Reingoud’s kleindochter, die u voor den Apostel Joannes houdt, zoo heeft uw preeken haar vervoerd!” En zacht fluisterde hij hem in: »Ei lieve, Gideon! Doe nu uw best! Gij kunt daar eene notabele en eene profijtelijke bekeering doen!” En luider: »Zoudt gij meenen dat ik uw kranke kon bezoeken zonder perykel?”

»Gij wel! alleen laat eerst vernemen, of hij mocht sluimeren, en dan ga niet tot hem!”

»Jacoba! mijn lief! betrouwt gij u eene wijle aan de zorge van dezen heer doctor, die mijn vriend is?”

»Als aan die der heiligen en engelen!” antwoordde zij.

»Nu! dat is vrij al genoeg, en niet zoo gansch onwaar; want al voert hij geen beschermend zwaard, ge zijt in geestelijke hoede! Kom, vrouwe Boots! We moeten deze twee eene poos samen laten!” fluisterde hij deze toe, die hem volgde.

De geestdrift der jonkvrouw voor zijn persoon, de wijze, waarop die werd uitgedrukt, en die, waarop Leoninus hem en haar samenbracht, waren allen zoo afwijkende van het gewone, dat Gideon zijn toestand even vreemd vond, als moeielijk, en zelfs moeite had, om er niet het eerst de belachelijke zijde van op te vatten, vooral na de zenuwachtige spanning, waarin hij had verkeerd, bij zijn gesprek met Leycester en Essex. Toch dwong hij zijn glimlach terug, bij eene gedachte, die in hem opkwam. Hij kon dien ongewonen toestand gebruiken, en zonder een langen omweg, tot eene vaste zekerheid te komen. Terstond echter begreep hij, dat hij eene ziel, zóó overspannen, niet door nieuwe opwinding moest overprikkelen, en met wat omzichtigheid wegrukken uit hare hoogte. Ook sprak hij luchtig, als betrof het eene scherts:

»Daar gij zoo gunstig gevoelen van mij hebt, jonkvrouw! zou ik u wel bidden, mij twee minuten voor biechtvader te nemen! Men zegt: de Katholieke dames vertrouwen dezen, tot hare hartsgeheimen, en ’t is daarnaar, dat ik vragen zou…”

»Mijn God! Hij raadt mijn verholen wensch!” riep Jacoba, en wilde nederknielen. »Slechts meende ik, dat gij Protestanten…”

»Vergiffenis, vergiffenis, mejonkvrouw!” riep hij verschrikt en