Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/204

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

’t met der tijde gebeuren kan. Spreken wij nog wat van zaken! Dus vange ik den strijd aan met de lorredraaiers, en ik richt nu mijn boog tegen het Hollandsche goud.”

»Toch zie ik nog niet, hoe gij zooveel tonnen schats zoudt winnen, enkel uit sluikhandel, die alreede zoo fel is gefnuikt.”

»O! met lichtigheid. ’t Plakkaat van 4 April, zoo scherp als eene spies, heeft hen door hart en nieren gestoken. Eerst meenden ze, dat er mee gegekt werd, en begonnen zich daaraan niet te storen. Doch de exempelen strekten tot borge van ernst. Toen het hier en daar halzen had gekost, en van de besten, begonnen zij te begrijpen. De alarm werd algemeen. De smeekbeden en remonstranties stormden hierheen als hageljacht. De Graaf trok wat terug, en tegen mijn raad gaf wat slapper akte. Doch sinds kort heb ik het er door gekregen, dat het oude gedreven wordt in al zijne scherpheid. Nu durft zich niemand roeren, en waar de handel kwijnt, is ook de sluikhandel onmogelijk geworden; daar heb ik uitgevonden, ze zouden lijfsdwang afkoopen door goud; de rijke kaak-haringen tot Amsterdam zien op geen rozenobel, als zij de nering drijven kunnen; die wagen ’t er op. Mijne lieden zien scherp toe; en de schatkist vult zich zonder behulp, van ’t gene de dubbelhartige staatswijsheid der Hollandsche winkeliers, die in de Staten zitten, accordeert met schijn van vrijgevigheid, en uitmeet, met de valsche maat, daarmee ze hunne winkelwaar uitventen.”

»Bedacht, als heer Reingoud bedenkt! Alleen eene zulke uitvinding zal bij executie u zeer… zeer gehaat maken.”

»Wat zou dat?” sprak Reingoud met vlammenden blik. »Gehaat zijn is, na geliefd te wezen, de zoetst prikkelende sensatie van ’t gemoed. Wie gehaat is, wordt gekend, geducht, vervloekt, maar niet vergeten. Gebaat te zijn door heel een land, is te leven op de tong van heel een land; is een dreigend zwaard te zijn voor de lieden bij dag, en eene spookgestalte bij nacht. Zich gehaat te voelen, dat is te voelen dat men leeft, en ik wil het leven voelen, al is het door het steken van brandnetels. Zie, Paret! ik achte, dat Paulus Buis heden òf mijn dienaar wordt òf mijn doodsvijand. Is het laatste, dan zal ik hem teisteren, waar ik kan, maar hem niet wegdrijven uit den Staatsraad. Uit de vlammen zijner oogen zal ik somtijds een vuur scheppen, daarmede ik spelen kan, en dat mijne borst verwarmt!”