Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/220

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

'Ik betwijfel, of zulke beginselen van overgang de approbatie verkrijgen eener consistorie en van uw apostel; — als de jonge man daarnaar ietwat gelijkt!” glimlachte Reingoud onwillekeurig, wat ironisch. »Alleen, zoo de verlangde uitkomst bereikt wordt, schijnt niemand hier fijntjes te zien op de middelen. En daarbij,” en hij hief een gloeienden blik naar haar op, »uw geloof is toch geloof! Wij willen over den weg, dien het neemt niet te angstvallig twisten.” Hij zweeg, eene wijle nadenkend; daarop begon hij op losser toon: »Ik meende, in trouwe! dat gij een brief van uw vertrouwden vriend Elias in de hand hieldt, toen ik binnentrad.”

»Waarom zou Elias mij schrijven?” hernam Jacoba, met een licht wolkje op het voorhoofd. »Dit — hoe viel het mij in, het u te verheelen — dit is van mijn eigen geschrijf; gedachten, opgewekt door ’t spreken met Gideon.”

Zij gaf het Reingoud. Hij zag het even in.

»Waarom schrijft gij dit in ’t Latijn, kind?” vroeg hij.

»Is ’t niet wat oneigen, van hooge en heilige zaken te schrijven in de tale van ’t gemeene leven?” vroeg zij.

»Nu, mijne vrome doctores!” glimlachte hij, na het even te hebben ingezien. »Ik ben eigenlijk de man niet, om te ziften, onder de uitdrukkingen, aan het oud geloof ontleend, ook ketterijen mogen schuilen tegen het nieuwe; maak dat met uwe predikanten uit!”

»Ik meende juist, dat gij stondt bekend voor een recht geloovig man en welgeleerd lidmaat van de Gereformeerde religie?” vroeg Jacoba wat verwonderd.

»Reingoud, die voor Leycester’s doordringend oog zelfs zijn stouten blik niet nedersloeg, zag nu voor zich neer, bij den zachten vragenden blik van Jacoba’s onschuldig oog.

»Zoo was ’t; maar ik vinde mij dezer dage zonderling veel ingewikkeld in moeizame staatszorgen, die mij ietwat verwijderd houden van, en koud maken voor theologische kwestiën!” sprak hij meer oprecht dan behendig.

»Wat de ziele betreft, moet toch altijd het hoogste zijn!” zeide Jacoba zacht.

»Ja, melieve! daarin hebt gij recht,” hernam hij; »doch zeg mij! Komt de prediker Gideon hier veel? ik heb te veel met het regiment van den Staat te doen, om een goede hofmeester voor