Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/229

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Zie toch, dit is een dag, waarvan ik zeggen kan, dat ik geleefd heb.”




VIII.
EEN ONTWAKEN.


»Eilieve, mevrouwe! schrik niet dus op van mijn bijzijn, al sta ik vóór u wat ongewacht! Ik zou haast meenen, dat daar wat kwaad geweten onder schuilde!” Het was Reingoud, die dit sprak tot Martina, maar niet op den bitter ironieken toon van een gekrenkte, maar op dien van een zacht en goêlijk verwijt.

»Kwaad geweten, heer Reingoud!” hernam zij wat koel en hoog, zonder haar schrik gansch meesteresse te kunnen worden. »In trouwe! dat woord luidt wat vreemd van u tot mij.”

»Maant u dan ’t geweten niet ietwat, als gij goede vrienden zonder kennelijke oorzaak van u weert uit huis en hart?” ging hij voort op denzelfden toon.

»Vrienden, heer Jacob Reingoud? Ik achtte, wij waren nauw bekenden…”

»Van één dag,” vulde hij aan; »dat is waar, vrouwe Martina! Is dat even waar voor uw hart, als het waar is naar den tijd?” en hij zag haar aan op zijne eigene wijze.

»Heer Reingoud!” sprak zij, het hoofd opheffende met eene vastheid tegen dien magischen blik, die zij alléén scheppen kon uit het herdenken aan Sidney. »Het voegt u niet, zulke redenen te voeren, en mij niet, ze aan te hooren; en zoo ge dus voortgaan wilt, gelust het mij niet, met u samen te zijn.”

»Eilieve, mevrouwe! dus sterk?” glimlachte hij. »Zal ik u zeggen, waardoor u die sterkte toekomt? Gij teert op het geheugen eener dusgenoemde Platonische minne, daarvan men u geleerd heeft, dat zij reine klare onschuld is, en daarvan ik u zeggen kan, dat ze alleenlijk een verfijnde wellust is, en eene geure van zinnelijkheid voor de ziele; schoon ik wel weet, dat deze onderscheidinge niet is van de competentie der lieden dezer eeuwe! Dus wees rustig! Niemand zal u daarom oordeelen; schoon de predikanten u de censure zouden thuisbrengen, als ge op Zondag hadt bruiloft gehouden! Zij, die…”

»Houd stille, heer Reingoud!” riep Martina. »Gij zijt een vree-