Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/231

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»De Burggraaf komt u heden avond niet thuis, noch dezen nacht, noch in vele dagen!”

»Heere mijn God! Betreft het hem? Is hij in last of in lijden?”

»Nog niet; maar ik strijde voor hem en voor mij, opdat hij daar niet in gerake. Uw man, wellieve vrouwe! heeft tegens mijn raad vriendschappen aangehouden, die hem zeer, zeer periculeus kunnen zijn.”

Martina zuchtte en knikte overtuigd.

»’t Is eenmaal noodig geworden, dat ik hem van die perikelen ernstelijk onderhoude. Ietwat kan ik u zeggen: het schrijven is aan hem!”

»Maar, heer! Daniël bij Mylord Leycester wezende, en Uwe Edelheid gestadig verkeerende in diens nabijheid, hoe mag ’t zijn, dat gij hem daarvan niet mondeling kunt onderrichten?”

»Kunt gij, vrouwe Martina! u niet denken, dat er kwestiën zijn, die zich niet laten verhandelen ten overstaan van zóóvelen, vrienden en vijanden samen, dat men zelfs, naast den ander staande, het niet wagen kan, het woord te fluisteren: "kom tot mij!" uit vreeze van bespieding? Kunt gij u, enkel maar uit vrouwelijke ervaring, zulk een toestand niet denken?”

Zij bloosde een weinig, en bracht zwijgend schrijftuig bijeen. Hij reikte haar een open biljet toe; het onthield alléén deze woorden: »Ik heb noodig u te onderhouden over dengeen, dien sir Philip Placebo placht te noemen; voor hem is ’t vallens tijd; onder het bitter der wrake schuilt het zoet der hope. Morgen te avond wacht ik u op het Bisschopshof, De Gravin, als gij weet, is deze zaak gunstig.”

Martina las de zinsneden meer dan éénmaal over, en zag dan weer met onrust op Reingoud, die zich tegenover haar had neergezet. Die weinige regelen doelden op den val van een mensch; op iets, dat zij onbestemd voelde, meer een misdaad te zijn, dan een oefenen van recht, doch wie de daad plegen zoude, wie er door werd bedreigd, wie er door kon gediend worden, lag zelfs buiten hare gissing, en juist dit verwekte haar grootsten angst; dat maakte, dat zij vreesde evenzeer het volbrengen als het weigeren van dezen dienst.

Reingoud’s oog, Reingoud’s trekken hadden iets droogs, iets onverschilligs, dat haar niets zeide, en juist daardoor hare verlegenheid stijgen deed.