Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/335

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

met honig vangt. Mocht het anders uitvallen, zoo zal die prik uit onzen bijenkorf hem wel zóó vertoornen, dat hij, in blinde woede, aan ’t brullen gaat en aan ’t omverwerpen van de korven; en zooals nu de stand der zaken is, bij openlijk geweld verliest hij zijn beste krediet en de gunst der Koningin er bij; wij hebben niet vergeefs met ondenkelijke neerstigheid en vlijt onze vrienden, bondgenooten en correspondenten daarginds, en van hier uit! Norrits is een man, die wel wat wankel is van zin, maar in zijn buien van gekrenkte trots of mislukte ambitie dient hij ons goed. Zijn misverstand met Hohenlo en Pelham komt als geroepen. Meester Paulus Buis heeft ons veel dienst gedaan met zijn heftig voorstaan van de Leycestersche factie; ik zag het naderen, dat die twee breken zouden, zoo haast de Spaansche minister gunsteling werd. Sidney’s ontijdige hijlijksliefde doet hem zóóveel kwaad bij de Koningin, dat zijne goede woorden verkeerd worden uitgelegd, of niet gehoord. Buis is een lastig vriend en een overlastig vijand; dat hebben allen ondervonden, die voormaals zijne vrienden of vijanden waren. Ik meesmuilde in mijn baard, toen ik zag, hoe ze discoord kregen, en hoe Buis, soms uit losheid, soms uit opzet, de partij, die hij toegedaan heette, was blameerende en diffameerende van stad tot stad, bij considerabele personen, en tot in Engeland toe, daar hij niet vergeefs zijne relatiën hield; en nu hij ons die diensten heeft gedaan, schoon onwetend en onwillens, zij de Hemel geloofd! dat hij op dit oogenblik voor zijn persoon buiten actie is gesteld, en wij met zijn naam, faam en lot zulke winsten kunnen doen! Reintje de Vos heeft daar eene notable domheid begaan, meenende een uitnemend succes te hebben, niet minder, dan waar hij vergat, dat men geene Barbara’s met zulke commissiën naar ’s Hage moet zenden, tenzij men Barneveld alreede in den Plompen toren houde te Utrecht! Nu, wij willen nog geen Oranje roepen, voor we den Prins thuis hebben, of liever noch vosse- noch beerehuid verkoopen, voor we Reintje en Ourson in den strik hebben of onder ’t schot. Wat het ons geven kan, is nog niet te overzien; wat we te doen hebben, is klaarder. De twee vertoogen van de Staten hebben weinig geholpen; dat was ook maar schrijven! en Leycester met zijne apostillen heeft er meer op weten af te dingen, dan ik wenschte. ’t Is nu noodig, dat we met daden aanvangen. Gij begeeft u naar Rotterdam, tot mijn broeder Elias, die u den weg zal wijzen, om met Steven Paret in aanraking te komen.