Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/336

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Hetzij stoutheid, hetzij domheid, hetzij verraderije tegen zijne factie; maar die suppliant is onvoorzichtig en overgauw in stoute en blasphemische woorden. Eens de zekerheid hebbende, dat er verstandhouding is, — en Bartels zal er schielijk genoeg achter zijn, — vangt gij aan te handelen, als breeder is afgesproken, en het stoute stuk wordt doorgezet. Ik heb dien vriend altijd in ’t oog gehouden, als eene trouwe huispoes het muisken; ik wacht nu welhaast de vruchten van mijn geduld.”

»Mag ik eene observatie maken?” vroeg de neef.

»Honderd als ge wilt. "Alle remonstranties kunnen illucideeren," zeggen mijne heeren de Staten. Ik versmade nooit raad te hooren, houdende het volgen aan mij.”

»Zou ’t wel oorbaar zijn, dat uw heer broeder en ik er ons juist in moeiden? ’t Heeft licht schijn van een komplot.”

»Neen, neef! ’t Is altijd zaak, dat men zulke zaken onder familie afdoet; de winst er van blijft dan thuis, en ’t verlies komt niet onder de luiden.”

»Slechts als ’t mislukt…”

»Ja, als ’t mislukt, laat ons daarop denken!” sprak Barneveld peinzende. »In ’t politiek schaakspel, als in ’t andere, moet men eenige zetten van den tegenspeler vooruit weten te zien, eer men er zelf een waagt; dat heeft fijnman Reynaart vergeten, toen hij twee, drie wilde sprongen deed, en in ’t gauwe zijne berekeningen maakte op hunne uitkomsten, zonder op het tegenspel te achten. Dus niet wij; het kan mislukken…' Hij bleef nadenken, en vervolgde toen: »Dan is het nietwes anders, dan een simpele maatregel van Rotterdamsche politie. Eilieve! wie zal er een aanslag tegen Mylord in zien? Zoo de Graaf het zag, hij zou wel zóóveel wijsheid hebben, het te ontveinzen; en hij zou wel zorgen, daar zijne predikanten niet af te laten prediken. A propos van dezen! Zijne intentiën met Gorkum, in ’t afzenden van Juliaan Cleerhage zijn mislukt, door het beleid van een der dienaren te dier stede, die geene partij verkoos te nemen in ’t politieke. Zoo moesten ze allen zijn! De Lord rekent al te veel op de geestelijken. Nu, alle verwarring en discontentement, die daaruit voortvloeien, komen goed tegen de komst van den ambassadeur; zulke hier, voor ’t minst, zijn niet door ons aangericht, en ’t geeft groot recht tot klachte.”

»En toch, als de ambassadeur komt…”