Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/345

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

lord voorbrengt. En mijn zeer goede Graaf heeft wel al bitterheid genoeg!”

»Ja; maar ’t is hier niet het moment van jammeren. De Graaf heeft het beleid van justitie en politie. Ik zal hen aanschrijven uit Zijner Excellentie’s naam, dien Steven Paret met al het zijne hierheen te zenden, om gehoord te worden!”

»Als ze slechts gehoorzamen, heer!”

»Bij God! Ze zullen! Ze durven nog niet openlijk rebellie plegen.”

»O, heer! gij weet niet… Er heerscht heel Holland door een groot mecontentement en een onnoemelijk misvertrouwen tegen u…, en een zorgelijke en vermetele geest van tegenstreving tegen Mylord, zooals ik wel heb konnen verstaan, daar men mij niet als des Graven volgeling onderkende. ’t Is als in Saul’s dagen: het volk kent zijne leiders niet meer. De Heere werkt daarin…; gij weet niet…”

»Ik wete! Ik wete! Doch ik zal hen laten aanschrijven door den Raad van State, en ik zal een wel vertrouwd en aanzienlijk heer afzenden, om dit schrijven kracht bij te zetten. Dan is er voor hen geen ontkomen aan. En nu, mijne heeren de Staten! zie ik wel, dan begint de schermutseling een tweekamp te worden! En nu is ’t oogenblik dààr, meester Barneveld! dat we ons in ’t krijtveld zullen ontmoeten, om à outrance te strijden. Ik ga de wapenen scherpen.” En haastig nam hij zijn hoed, en scheen te willen gaan.

»En wat zal ik er in doen?” vroeg Douglas.

»Gij?” Reingoud haalde even de schouders op en zeide spottend: »Gij kunt bidden!” En toen Roger hem verschrikt en verrast aanzag, hervatte hij ernstiger: »Gij kunt haastiglijk naar Mylord heenreizen, en dien van alles kond doen.”

»En Jacoba?” vroeg Douglas.

»O, mijn God! Ja!” riep Reingoud, zich voor het hoofd slaande. »Daar ook moet ik in voorzien, daarin het eerst!” en snel ging hij bij deze binnen.

Men was daar in eene onrustige spanning; niemand had gesproken. Gideon had Jacoba zwijgend gadegeslagen, en de zekerheid verkregen, van haar onverwinnelijken weerzin tegen Douglas; in haar schrik over zijn weerzien, had zij zich zelf onwillekeurig naar Leoninus gewend, als om bescherming. Nu sprak Reingoud: