Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/390

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

op hunne aangezichten, zou mij een tiendubbele dood der ziele wezen! Ook ben ik wel gezind, hen nooit voor rechters te erkennen. Ze mogen mij dan handelen, als ze willen; ze kunnen niets, dan moorden; rechten zullen ze mij niet! Indien eene zulke ure dáár mochte zijn, mijn genadige heer! — Sinds gij mij vergiffenis schonkt, durf ik u die weldaad afsmeeken. — Zend mij dan een barmhartigen ponjaard door een vertrouwd vriend, maar geef mij niet dus over aan hen!'

»For shame, Reingoud! Wat onchristelijke inval! doch wees rustig; ik zal wel zorgen, dat het niet daartoe komt! En overzeker is ’t! Waar ze u zouden veroordeelen, oordeelen ze mij! Hebbende gij uwe commissie gehad van mij.”

»En in de publieke zaken niets gedaan hebbende, dan met uwe voorkennis en toestemming, of voor ’t minst, in uw geest.”

»Ik moet dat erkennen, en toch stelt men als beschuldiging, dat gij op uw eigen naam commissiën hebt gegeven en ambtenaren aangesteld!”

»Ik had er van Uwe Excellentie vrijheid toe, als tresorier der financiën, en moest die hebben, zouden de zaken snel en ordelijk op een geregelden voet worden gebracht. Doch orde en snelheid zijn twee zaken, die in ’t staatsbestuur de flauwhartige Hollanderen tegen zijn, omdat ze daardoor hunne traagheid gejaagd zien, en hunne baatzucht nauw bewaakt, en hunne kwade praktijken als voet voor voet nagegaan en gecontroleerd. Dat heb ik trachten te doen, en geloof mij! dat maakt mijne zwaarste schuld. Doch had ik mij van de creaturen der Hollandsche partij bediend, ze zouden ’t wat zachter genomen hebben!”

»Men heeft u beticht, met Paret een verdrag gemaakt te hebben voor de verdeeling van ’s lands gelden.”

»Beticht, Excellentie! maar dat zullen ze in eeuwigheid niet bewijzen! Niemand weet beter dan Uwe lordschap, in welken drang wij doorgaand waren om geld! Hoe ik eene Kamer van financiën heb geraden, omdat daar buiten alles door de handen ging! Hoe ik belang had, de autoriteit van Uwe lordschap te stijven, en geen middel daartoe te verzuimen, en hoe geld het machtigste vehikel is, bij ’t gouverneeren van een land, zonderling in tijden van oorlog! Hoe ik mijn hoofd, nog meer! de eer van mijn vernuft had te pand gesteld, voor ’t ordenen en herstellen van ’t gezond financiewezen, en hoe zottelijk en oliedom —