Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/407

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

wezen van Leycester, had Wilkes deelgenomen in de beraadslagingen van den Staatsraad. De Graaf was reeds, zoover hij het zijn moest, van zijne instructies onderricht, en ook met de Staten had de gezant, terstond na zijne terugkomst in ’s Hage, gewichtige conferenties gehad.

Nu trad hij bij Leycester binnen, terwijl deze werkzaam was met zijne secretarissen, Huygens en Aty, in tegenwoordigheid van den Kanselier, Kiligrew en doctor Bartholomeus Clerk. DeGraaf ontving hem niet alleen hoffelijk, maar ook met eene zekere gemeenzaamheid. Blijkbaar was hij gewacht; want, toen de eerste ceremoniëele groeten waren gewisseld, deed de Graaf alle omringenden vertrekken, alléén den Kanselier terughoudende, terwijl hij sprak:

»Gij, mijn achtbare vriend! kunt met ons blijven, om toe te luisteren, en uwe opinie te zeggen, met die vrijmoedelijke oprechtheid, die wij niet noodig hebben, u aan te bevelen. Ziehier het grootste blijk van vertrouwen, dat wij u geven kunnen, en dat wij u wel schuldig zijn, voor uwe loffelijke diensten en blijvende gehechtheid aan onzen persoon! Het is de hoogste gunst, die wij u weten te geven!”

»’t Is ook de eenige, Mylord!” sprak de Kanselier, »die ik begeere; maar het is ook wel zeker genoeg; en zoo ik eenige andere soort van gunst van Uwe Excellentie verkreeg of aannam, ware mijn krediet bij de heeren van Holland verloren, en Uwe genade weet, hoe haar bij dezen een onverdachte middelaar dient.”

»Mijn heere Kanselier!” sprak nu Wilkes. »Uwe Achtbaarheid neme in regard bij dit gesprek, dat ik op dezen stond niet hier ben als gezant van de Koningin, daar Zijne Excellentie heeft geoordeeld, dat, hetgeen er nog onder ons dient besproken te worden, tusschen den Graaf van Leycester en zijn dienaar, Thomas Wilkes, kan worden afgedaan, sneller, klaarder en met meer simpele eenvoud van woorden, en tot beter onderling verstand, dan bij vormelijke gehoorgeving; alles tot meerder oorbaar van deze landen, van de Koningin en van Mylord zelven!”

»Mij ook heeft de experiëntie geleerd,” sprak de Kanselier, »dat eene gemeenzame conversatie, mits er weerzijdsche openheid heerschende was, de wichtigste zaken verder heeft gebracht, dan vele officiëele bijeenkomsten samen.”