Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/408

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Dit zoo zijnde,” sprak Leycester glimlachend, neemt plaats, mijne heeren! zonder twist over den voorrang, als ik onder mijne heeren de Staten-Generaal heb opgemerkt.”

»Leider!” hernam de Kanselier. »En met de discussie over zulke kwestiën wordt dikwerf eene gansche zitting overgebracht!”

»Ja, sir Thomas!” hervatte Leycester. »Gij zult u nu welhaast zelf overtuigen, van hetgeen ik menigmaal naar Engeland heb overgeschreven. ’t Is monsterachtig, een gouvernement als dit hier, waar zoovele hoofden samen en gelijkelijk regeeren willen! De jonge Graaf Maurits heeft mij eens, in een oogenblik van vertrouwdheid, gezegd, dat er soms vierderlei geschillen over zulke nietigheden op één dag vóór hem werden gebracht, in den vorigen Raad van regeering. Is het denkbaar, dat er, bij zulke regeerwijze iets goed kan worden doorgezet, en dat nog wel in tijden van oorlog? De experiëntie heeft mij, vaster dan ooit, gestijfd in mijn gevoelen, dat alleen een volstrekt en oppermachtig hoofd deze landen kan redden.”

»De Staten zelf zijn dat altijd door blijven erkennen en toestemmen!” sprak de Kanselier.

»En toch hebben ze niet nagelaten te contrariëeren, wien ze die autoriteit van een opperheer eens hadden gegeven. Ik wou den man zien, dien zij voor hoofd zullen aannemen in de daad, schoon de woorden te allen tijde goed zijn.”

»Om ons van zulke geschillen vrij te houden in uw afwezen, heeft ook Hare Majesteit gewild, dat Uwe Excellentie, bij haarvertrek naar Engeland, het gezag zal teruggeven in de handen van de Staten, op de wijze als dat is geweest vóór uwe komst!” begon Wilkes.

Leycester verschrikte van dat woord, en de Kanselier schudde het hoofd.

»Zoo dit ernstig gemeend is, mijnheer Wilkes! dan is ook de Koningin willens, de hand geheellijk af te trekken van dit arme volk!” sprak Leoninus.

»En dan zeker wordt mij het wederkeeren ondoenlijk!” sprak Leycester.

»Ook heeft de Koningin daarin hare meening veranderd, na eene onderrichting van Mylord Burleigh, hoe de personen der Staten hier te lande in minachting en wankrediet waren geraakt, en hoe er, in zulk geval, eene geheel nieuwe verkiezing voor die Staten moest worden gedaan.”