Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/410

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

ten weet op te helderen, zal alles wèl zijn; ik weet, dat de Koningin zonderling naar uw bijwezen verlangende is.”

»Dat haar noodig moet zijn, als mij zelven; al ware het alléén om het Schotsche proces. Men is daarin ver genoeg gevorderd, en nu aarzelt men met de uitvoering. Bij God! Hoe men dus slap kan zijn, waar het zulke belangen geldt! Mijn hart kan niet rusten van angst, vóórdat die zaak is afgedaan. De Koningin en de ware Christenkerk beiden staan waggelend, zoolang die papistische slange leeft (Maria Stuart)! Ware ik dáár geweest, ik had mij in de plaats der Koningin gesteld, en voor haar gehandeld.”

»Intusschen, Mylord! laat ons aan Nederland denken, en wil mij eenige inlichtingen geven, die ik hoog noodig heb voor mijne réussite in uw afwezen.”

»Zoo wil ik!” sprak Leycester, en eene poos op hem ziende, sprak hij: »Zoo gaat gij dan een kabinets-oorlog voeren, in mijne plaats. Want ik zwere u, dat, hetgeen ze mijn bestuur noemen, nauwelijks ietwes anders is geweest, enkele krijgsverrichtingen uitgezonderd.”

»Een oorlog, Mylord? Zoo dat is, ben ik hier, om de zaken voor u tot een vasten vrede te brengen.”

»Daarvan deze remonstrantie zekerlijk de praeliminairen zijn,” sprak de Graaf, een geschrift van de tafel nemende, dat Huygens vertaald had en Aty afgeschreven.

Het was het vertoog der Staten van Holland, aan den Graaf overgeleverd, op den 11den November; over hetgeen er, »sinds de komst van Zijne Excellentie, zoowel tegen de tractaten, als tegen ’s lands welvaren was gepasseerd, en nog dagelijks was passeerende, met bede, daarop favorabel te disponeeren.” Dit vertoog was reeds het derde van dien aard, dat men den Graaf aanbood. Van de twee eersten hebben wij alleen terloops gesproken, omdat dit derde ze alle drie als herhaalt, of sterker aandringt. Dit laatste intusschen was van zulk gewicht en van zulke stoutheid, dat er zelfs besloten werd, tot eene akte van geheimhouding of schadeloosstelling voor de staatsleden (akte van indemniteit), die het mede zouden ontworpen of ingestemd hebben; en opdat geene bijzondere personen daardoor Leycester’s toorn zich mochten verdienen, verschuilden zich niet enkel de pensionarissen der steden achter hunne procuratiën; (daarvan men denken kan, hoe zij ze zich procureerden!) maar ook werd het